Eem(s) kieken

EEMS KIEK’N op VO Eemsdelta
Rutger Kopland
EEMS KIEK’N op VO Eemsdelta
Rutger Kopland
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

EEMS KIEK’N op VO Eemsdelta
Rutger Kopland
EEMS KIEK’N op VO Eemsdelta
Rutger Kopland

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • een quiz over verschillende taalonderdelen
  • in tweetallen
  • zachtjes overleggen
                                                         Succes!

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

algemene taalvragen

Slide 4 - Tekstslide

Welk stukje past het beste in de zin:

Ik heb deze week .............. gelezen.
A
de mooie boek
B
het mooi boek
C
een mooi boek
D
een mooie boek

Slide 5 - Quizvraag

In welke zin is de woordvolgorde goed?
A
Ik heb heel hard geniesd.
B
Ik vandaag gelachen heb.
C
Gewerkt heb ik heel hard.
D
Ik heb geweest ziek .

Slide 6 - Quizvraag

Welke twee woorden betekenen bijna hetzelfde?
A
groot - groter
B
viool - trompet
C
stuk - kapot
D
dag - nacht

Slide 7 - Quizvraag

Welke twee woorden zijn geen tegenstelling?
A
contant - pinnen
B
digitaal - analoog
C
veilig - gevaarlijk
D
delen - verliezen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een synoniem?

A
Wanneer woorden (ongeveer) hetzelfde betekenen.
B
Een vorm van een werkwoord.
C
Wanneer woorden een tegenstelling zijn.
D
Een spreekwoord.

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Wat betekent:
toilet
A
auto
B
wasbak
C
fiets
D
wc

Slide 11 - Quizvraag

Vul aan:
Hoge bomen vangen veel ......
A
blaadjes
B
wind
C
vogels
D
zon

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide


Welk woord is fout gespeld?
A
school
B
bezem
C
viets
D
aardig

Slide 14 - Quizvraag

Welk woord is fout gespeld?
A
sgool
B
rekenen
C
banaan
D
fietstas

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord is fout gespeld?
A
levende
B
huismus
C
preofwerk
D
gordijn

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord is fout gespeld?
A
telefoon
B
hooftletter
C
Instagram
D
restaurant

Slide 17 - Quizvraag

Welk woord is fout gespeld?
A
oliebol
B
appelflap
C
tijger
D
oliefant

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Welk woordsoort is:
'rode'
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 20 - Quizvraag

Welk woordsoort is:
'tafel'
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Quizvraag

Welk woordsoort is:
'rennen'
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Quizvraag

Welk woordsoort is:
'het'
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Quizvraag

Welk woordsoort is:
'gaan'
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in:

Mijn tante geeft de hond een koekje.
A
Mijn tante
B
geeft
C
de hond
D
een koekje

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in:

Heb jij nog een euro voor mij?
A
Heb
B
een euro
C
jij
D
voor mij

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin:

Ik gooi de bal naar de overkant.
A
Ik
B
de bal
C
gooi
D
naar de overkant

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin:

Loopt hij met de fiets naar Sanne?
A
Loopt
B
hij
C
met de fiets
D
naar Sanne

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Wat is fictie?
A
echt gebeurde verhalen
B
levensverhalen
C
verzonnen verhalen
D
strips

Slide 31 - Quizvraag

Wat is geen boekgenre?
A
geschiedenis
B
leesboek
C
humor
D
liefde

Slide 32 - Quizvraag

Hoe noem je iemand die boeken schrijft?
A
acteur
B
actrice
C
autreuse
D
auteur

Slide 33 - Quizvraag

Wat is jouw favoriete boek?

Slide 34 - Open vraag

Spreekwoorden

Slide 35 - Tekstslide

De docent zei tegen de leerling: ’Je loopt als een kip zonder kop de klas binnen’.

Wat betekent deze zin?
A
De leerling loopt netjes de klas binnen
B
De leerling loopt tokkend de klas binnen
C
De leerling loopt de klas binnen zonder te kijken waar hij loopt
D
De leerling loopt de klas binnen met meerdere vrienden

Slide 36 - Quizvraag

In de herfstvakantie ben ik zo ziek geweest als een hond.

Wat zeg ik eigenlijk?
A
Ik ben niet ziek geweest
B
Ik ben ziek geweest
C
Ik ben erg ziek geweest
D
Ik ben heel erg ziek geweest

Slide 37 - Quizvraag

en de winnaar is...
punten tellen ...

Slide 38 - Tekstslide