H1 spelling H1 pvtt

timer
10:00
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
  • de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct spellen. 

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
Wat is de pv?
Hoe vind je de pv?

Slide 4 - Tekstslide

Bij de spelling van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd, ga je uit van de ik-vorm. 

Let op! de ik-vorm is niet hetzelfde als de stam! 

Slide 5 - Tekstslide

Hoe vind ik de persoonsvorm (pv) in een zin?
  • de zin vragend maken
Voorbeeld: Ik mag een ijsje. / Mag ik een ijsje?

  • zet de zin in een andere tijd
Voorbeeld: Hij wil naar huis. / Hij wilde naar huis.

  • verander het getal 
Voorbeeld: Jullie gaan voetballen. / Jij gaat voetballen.

Slide 6 - Tekstslide

Hoe vind je de ik-vorm? 
Je haalt van het hele werkwoord -en af. Je houdt de stam over. 
(hele werkwoord = infinitief)

Voorbeeld: werken - en = werk 
Voorbeeld: raden - en = rad

Ik rad? Nee! Ik raad

Soms moet je letters toevoegen of weglaten om de juiste ik-vorm te krijgen. 

Slide 7 - Tekstslide

Hoe schrijf je de persoonsvorm in de tt? (pvtt)
Ik voor de pv of achter de pv, alleen de ik-vorm 
Voorbeeld: ik loop /loop ik? 
Ik vind / vind ik? 

Jij / je achter de pv
: ik-vorm 
Voorbeeld: Raad jij / je 
Loop jij / je 
Vind jij / je

Slide 8 - Tekstslide

In alle andere gevallen in het enkelvoud ik-vorm + t 
Voorbeeld: jij/ zij/ hij klimt 
Jij/ zij/ hij vindt 

In het meervoud: hele werkwoord 
Voorbeeld: wij zwemmen
jullie zwemmen 
zij zwemmen 


Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht
We maken opdracht 1 en 2 op blz. 36-37.
Deze kijken we samen na.

Als je hiermee klaar bent, ga je verder met het huiswerk van dit hoofdstuk (blz. 37 opdr. 3 + 4)
timer
10:00

Slide 11 - Tekstslide

Persoonsvorm in de verleden tijd: 
zwakke werkwoorden 
Zwakke werkwoorden zijn te zwak om te veranderen van klank in de verleden tijd. 
Voorbeeld: ik fiets - ik fietste 

Sterke werkwoorden veranderen in de vt wel van klank.
Voorbeeld: vind - vond 

Slide 12 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden Enkelvoud 



Meervoud

ik-vorm + de of te ik/jij/hij/zij/het gooide 
ik/jij/hij/zij/het stopte

ik-vorm + den of ten wij/jullie/zij stopten
wij/jullie/zij gooiden

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Hoe bepaal je nou of je de(n) of te(n) schrijft?
Stap 1: Je kijkt naar het hele werkwoord. 
Stap 2: Je haalt -en af van het hele werkwoord. Je houdt de stam over. 
Stap 3: Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit het 't (e)x-f(o)ksch(aa)p 
--> je schrijft -te(n). Anders schrijf je -de(n). 

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld: 
Stap 1 :hele werkwoord = plagen (wij plagen)
Stap 2: plagen- en = plag 
Stap 3 Zit de g in het 't (e)x-f(o)ksch(aa)p? Nee. Je schrijft dus plaagden (ik-vorm tt + den) wij plaagden 

Slide 16 - Tekstslide

Als de stam eindigt op een van de medeklinkers uit ‘t kofschip of ‘t fokschaap schrijf je stam + te(n). Anders schrijf je altijd de(n).

Bij zwakke werkwoorden als verven en verbazen verandert de v en z aan het eind van de stam in een f of een s: ik verf, ik verbaas.

In de verleden tijd krijgen ze echter de(n) (ik verfde, ik verbaasde) omdat in het hele werkwoord een z en een v staan.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Welk woord in de zin is de persoonsvorm?
Ik fiets op mijn fiets naar school
A
fiets (1e woordje)
B
fiets (2e woordje)
C
Ik
D
school

Slide 20 - Quizvraag

Noteer de stam en de ik-vorm van:
fietsen
(dus 2 werkwoorden)

Slide 21 - Open vraag

Noteer de stam en de ik-vorm van
beloven
(dus 2 werkwoorden)

Slide 22 - Open vraag

Huiswerk
Vrijdag 3-9-21 af:
H1: ww-spelling blz. 36-37: huiswerk opdracht 3 + 4


H2: ww-spelling blz. 66-67: opdracht 2 + 3

Slide 23 - Tekstslide