2B_hh_H2grammatica-zinsdelen(1)

H2 Grammatica - zinsdelen
Het naamwoordelijk gezegde
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H2 Grammatica - zinsdelen
Het naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Planning deze les
  • Herhaling theorie kww
  • Herhaling theorie NG
  • Oefenen
  • Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Toetsweek: wat moet je leren?
Repetitie H2
  • woordenschat: metafoor + personificatie + woorden opdr. 2, 3 en 4
  • grammatica zinsdelen: naamwoordelijk gezegde
  • grammatica woordsoorten: kww/hww
  • formuleren: variatie in zinsopbouw
  • spelling: leenwoorden
  • spelling werkwoorden: vervoeging van Engelse werkwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Planning komende lessen

  • Herhalen theorie H2

  • Extra oefenen theorie H2 

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een kww, een hww en een zww?

Slide 5 - Open vraag

Soorten werkwoorden
Er zijn drie soorten werkwoorden:
- zelfstandig werkwoord (=belangrijkste ww in de zin)
- hulpwerkwoord (=helper, staat nooit alleen in de zin)
- koppelwerkwoord (=belangrijkste ww in de zin)

Zin met 1 ww
Zin met >2 ww 
zww
zww+hww('s)
kww
kww+hww('s)

Slide 6 - Tekstslide

Ezelsbrug koppelwerkwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Even oefenen
noem de koppelwerkwoorden!

Slide 8 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Een kww koppelt het OND aan een bn of zn.
Het onderwerp doet niet iets, maar is iets.



Bijvoorbeeld:
De jongen is ziek = kww
(het onderwerp is iets)

Slide 9 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Een kww koppelt het OND aan een bn of zn.
Het onderwerp doet niet iets, maar is iets.



Bijvoorbeeld:
De jongen is ziek = kww
(het onderwerp is iets)
De jongen loopt op straat = zww
(het onderwerp doet iets)

Slide 10 - Tekstslide

zie je hieronder een handeling (werkwoordelijk gezegde) of een eigenschap (naamwoordelijk gezegde)?
Mijn sokken zijn rood-met-wit.
Je bent gek!
De goudvis zwemt naar boven.
Mario duimt voor zijn dochter.
Het meisje houdt van zand.
Deze tas draag ik op mijn rug.
Gisteren was Stewie weer boos.

Slide 11 - Sleepvraag

Slide 12 - Tekstslide

ZINSDELEN

Slide 13 - Tekstslide

Welke zinsdelen ken je nog?
Tip: denk aan OW/PV...

Slide 14 - Woordweb

Herhaling zinsdelen
 pv = getalproef/tijdproef
 ow = wie/wat + wg
 wg = alle ww (splitsbaar) + te + aan het
 lv = wie / wat + wg + ow?
mv = aan wie / voor wie?
bwb = letterlijk bedoeld (plaats/tijd/prullenbak)
vv = figuurlijk bedoeld, begint met een vz

Slide 15 - Tekstslide

Uit welke twee onderdelen bestaat het NG?

Slide 16 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een WG en een NG?

Slide 17 - Open vraag

Naamwoordelijk gezegde
  • Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit 2 delen:
  • Het ww. deel:  kww (+ hww)
  • Het nw. deel: de eigenschap van het onderwerp (het ond IS/WORDT iets)

  • Jack is een fanatieke sporter.
  • Werkwoordelijk deel: is
  • Naamwoordelijke deel: een fanatieke sporter
  • Naamwoordelijk gezegde: is een fanatieke sporter



Slide 18 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
  • Jack is een fanatieke sporter geweest.
  • Werkwoordelijk deel: is geweest
  • Naamwoordelijke deel: een fanatieke sporter
  • Naamwoordelijk gezegde: is een fanatieke sporter geweest

  • Jack zou een fanatieke sporter kunnen zijn.
  • Werkwoordelijk deel: zou kunnen zijn
  • Naamwoordelijke deel: een fanatieke sporter
  • Naamwoordelijk gezegde: zou een fanatieke sporter kunnen zijn


Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Oefenen

Slide 21 - Tekstslide

Hij kan verkeerd zijn gelopen.
Benoem het zinsdeel 'kan gelopen zijn'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
naamwoordelijk gezegde (ng)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
bijwoordelijke
bepaling (bwb)

Slide 22 - Sleepvraag

De hockeycoach is streng geweest.
Benoem het zinsdeel 'is streng geweest'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
naamwoordelijk gezegde (ng)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
bijwoordelijke
bepaling (bwb)

Slide 23 - Sleepvraag

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Saskia blijft iedere dag naar school rennen.
De politie vangt de boef.
In 1929 werd Jopie de eerste Miss Holland.
Sturen jullie de uitnodigingen voor het feest op tijd weg?
Lieke Martens is de beste voetbalster ter wereld geworden.
Jan is een lieve jongen

Slide 24 - Sleepvraag

Noteer het naamwoordelijk gezegde:
Voor de meeste mensen zal een eigen vakantiewoning onbetaalbaar blijven.

Slide 25 - Open vraag

Noteer het naamwoordelijk gezegde:
De zomervakantie lijkt mij de fijnste tijd van het jaar.

Slide 26 - Open vraag

Is het duidelijk?
A
JA, eindelijk
B
Nee, nog steeds niet
C
Ik snap het een beetje

Slide 27 - Quizvraag

Huiswerk voor volgende les
H2 > Extra opdrachten > Grammatica zinsdelen + Grammatica woordsoorten

Slide 28 - Tekstslide