H4-Herhaling Erfelijkheid deel 2

Herhaling Erfelijkheid
deel 2
Thema 4: Basisstof 6 t/m 9
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling Erfelijkheid
deel 2
Thema 4: Basisstof 6 t/m 9

Slide 1 - Tekstslide

Bijzondere erfelijke factoren
Binnen de erfelijkheid (ook wel genetica genoemd) bestaan er ook afwijkende verhoudingen bij het nakomelingenschap

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Hoe noem je het als een allel dat homozygoot voorkomt geen levensvatbaar individu oplevert?
A
gekoppelde overerving
B
draagster
C
letale factor
D
multipele allelen

Slide 4 - Quizvraag

Een letale factor is een allel dat ervoor zorgt dat een homozygoot individu niet levensvatbaar is. Hier zie je een voorbeeld van muizen waarbij agouti dominant is over zwart. Tegelijkertijd bevat allel A een letale factor. Dieren die homozygoot dominant zijn, zijn niet levensvatbaar.

Slide 5 - Tekstslide

De Manx is een staartloze kat.
De eigenschap staartloos is het gevolg van een dominant allel. Voor fokkers van dit ras doet zich het volgende probleem voor:
homozygoot staartloze jongen zijn niet levensvatbaar. Ze sterven al voor de geboorte!
Een staartloze kater bevrucht een staartloze poes.
Hoe groot is de kans op een dood jong?
A
0 %
B
25%
C
33,3%
D
50%

Slide 6 - Quizvraag

De Manx is een staartloze kat.
De eigenschap staartloos is het gevolg van een dominant allel. Voor fokkers van dit ras doet zich het volgende probleem voor:
homozygoot staartloze jongen zijn niet levensvatbaar. Ze sterven al voor de geboorte!
Een staartloze kater bevrucht een staartloze poes.
Hoe groot is de kans op een jong meteen staart?
A
25%
B
33,3%
C
66,6%
D
75%

Slide 7 - Quizvraag

Multipele allelen
Drie allelen (IA, IB en i) combineren tot 4 bloedgroepen: 
Bloedgroep A:      IAIA of IA
Bloedgroep B:      IBIB of IB
Bloedgroep AB:   IAIB
Bloedgroep 0:      ii 

Slide 8 - Tekstslide

Een man heeft bloedgroep AB, zijn vrouw heeft bloedgroep A. Haar vader heeft bloedgroep A en haar moeder 0.
Wat is de kans dat hun kind bloedgroep 0 heeft?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 9 - Quizvraag

moeder heeft bloedgroep A
vader heeft bloedgroep B
wat zijn mogelijke bloedgroepen van hun kinderen?
A
alleen A of B
B
A, B of AB
C
Alleen bloedgroep AB
D
alle bloedgroepen zijn mogelijk

Slide 10 - Quizvraag

Hemofilie is een ziekte bij de mens, die veroorzaakt wordt door het recessieve allel van een gen op het X-chromosoom.
In een bepaalde familie trad deze ziekte al in enkele generaties op. Wanneer in deze familie een vader lijder aan hemofilie is en zijn vrouw noch deze ziekte heeft noch draagster is, kan de ziekte optreden bij
A
50% van de dochters
B
alle dochters
C
50% van de zoons
D
geen van de zoons

Slide 11 - Quizvraag

gekoppelde dihybride kruising
  • bij een gekoppelde dihybride kruising, kijken we naar de overerving van allelen die op hetzelfde chromosomenpaar liggen

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

notatie gekoppelde overerving
  • normale (= niet gekoppelde) dihybride kruising: AaBb
  • gekoppelde (dihybride) kruising:     AB          óf      Ab                                                                                                 ab                     aB
  • wélke allelen op één chromosoom liggen is óf gegeven, óf je kunt het afleiden uit de gegeven aantallen van de genotypen of fenotypen

Slide 14 - Tekstslide

x

Slide 15 - Tekstslide

We bekijken een dihybride gekoppelde overerving met twee heterozygote individuen
-hoeveel verschillende genotypen en hoeveel verschillende fenotypen zijn er in de F1 mogelijk?
A
2 genotypen en 2 fenotypen
B
3 genotypen en 2 fenotypen
C
9 genotypen en 4 fenotypen
D
geen van deze combinaties is juist

Slide 16 - Quizvraag

Mitochondriaal DNA

Slide 17 - Tekstslide

Waardoor wordt mitochondriaal DNA alleen van moeder op kind doorgegeven?

Slide 18 - Open vraag

Basisstof 8

De bouw van DNA

Slide 19 - Tekstslide

Zoek in de Binas welke tabellen informatie over de bouw van DNA geven

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

eiwitten 
Chromatide
Chromosoom

Slide 23 - Tekstslide

DNA: 4 verschillende nucleotiden (bouwstenen)

A     Adenine
T     Thymine
G      Guanine
C     Cytosine
Vaste basenparing: 
A altijd tegenover T
C altijd tegenover G
Fosfaatgroep
Stikstofbase
desoxyribose
Nucleotide: fosfaatgroep + desoxyribose + stikstof base
Stikstofbasen: Adenine, thymine, guanine of cytosine

Slide 24 - Tekstslide

Nucleotideketen

Slide 25 - Tekstslide

Welke 2 basen vormen samen een basenpaar?

Slide 26 - Open vraag

Als een stuk DNA voor 24% bestaat uit guanine. Welk percentage is dan thymine?
A
24%
B
26%
C
48%
D
76%

Slide 27 - Quizvraag

Waaruit bestaat een nucleotide?

Slide 28 - Open vraag

bouw van eiwit
"kralenketting" van aminozuren
 20 verschillende aminozuren
Eiwit wordt gemaakt  in ribosomen

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Noem een verschil tussen DNA en RNA.

Slide 31 - Open vraag

Wat is de functie van RNA?
A
de informatie voor een eiwit van DNA naar de ribosomen overbrengen
B
het bevat alle erfelijke informatie
C
RNA maakt eiwitten
D
RNA koppelt aminozuren aan elkaar tot eiwitten

Slide 32 - Quizvraag

Functie van RNA
Bekijk goed het filmpje in de volgende dia.
Je hoeft het nog niet in detail te kunnen, dit onderwerp komt in de 5e klas uitgebreider aanbod.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Zet de woorden op de juiste plek
Van een                          in het               wordt een kopie gemaakt, het             . Dit gaat via de                              naar een                     
in het cytoplasma. Hier worden                                aan elkaar gekoppeld tot een                            .
DNA
ingeschakeld allel
RNA
kernmembraan
aminozuren
eiwit
ribosoom

Slide 35 - Sleepvraag

Slide 36 - Tekstslide

Een mutatie is een verandering in DNA. Hoe kan dat effect hebben op de cel?
A
Doordat DNA met een mutatie niet omgezet kan worden in RNA
B
Doordat DNA met een mutatie meestal zorgt voor kanker waardoor de cel ongeremd gaat delen
C
Doordat DNA met een mutatie een andere aminozuurvolgorde kan veroorzaken
D
Doordat DNA met een mutatie altijd afgebroken wordt door de cel

Slide 37 - Quizvraag

Mutaties
- Toevallige veranderingen in het DNA van een organisme
- Heel normaal, hele tijd door bij replicatie (kopiëren) van DNA
- Mutaties hebben bijna nooit effect op organisme, maar:
- Door mutatie op mutatie kunnen eigenschappen van organismen wel veranderen.
- Drijvende kracht achter Evolutie!

Slide 38 - Tekstslide