1.2 Organen, weefsels en cellen

Inleiding in de biologie
1.2 Organen, weefsels en cellen
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Inleiding in de biologie
1.2 Organen, weefsels en cellen

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
  • Terugblik
  • Huiswerk
  • Leerdoelen
  • Uitleg
  • Vragen
  • Nabespreken
  • Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog van de vorige les?

Slide 3 - Woordweb

Lees blz. 10,11 en 12 (tot opdrachten) uit je boek
* Schrijf de definitie van een context in eigen woorden in je schrift.
* Bedenk wat er niet klopt aan het onderstaande artikel:

Slide 4 - Tekstslide

Welke vragen van het huiswerk willen jullie dat ik bespreek?

Slide 5 - Open vraag

Leg in je eigen woorden het verschil uit tussen een levenscyclus en een levensloop.

Slide 6 - Open vraag

Je spreekt van een nieuwe soort als organismen van deze soort zich niet meer kunnen voortplanten met de organismen van de oude soort
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Je spreekt van een nieuwe soort als organismen van deze soort zich niet meer kunnen voortplanten met de organismen van de oude soort
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Organisatieniveaus

Slide 9 - Tekstslide

Emergente eigenschap
Doet zich alleen voor op één organisatieniveau

Voorbeeld emergente eigenschap van een mens:

Door interactie tussen spieren, botten, zenuwen, bloedvaten, stembanden etc. ontstaat er een organisme met de emergente eigenschap ‘praten'.

Slide 10 - Tekstslide

Zet de organisatieniveau's van groot naar klein. 
groot
klein
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
ecosysteem
levensgemeenschap
organisme
orgaan
populatie
orgaanstelsel
biosfeer
organel
cel
weefsel

Slide 11 - Sleepvraag

Leerdoelen
  • Je kunt orgaanstelsels, organen, weefsels en cellen bij een mens herkennen en hun kenmerken en functies beschrijven.
  • Je kunt beschrijven dat groepen cellen in een weefsel, orgaan of orgaanstelsel een gezamenlijke functie uitoefenen.
  • Je kunt bij (delen van) organismen het verband aangeven tussen vorm en functie.

Slide 12 - Tekstslide

Orgaanstelsels

Slide 13 - Tekstslide

Welk orgaan is dit?
A
Alvleesklier
B
Lever
C
Long
D
Nier

Slide 14 - Quizvraag

Welk orgaan is dit?
A
Long
B
Hart
C
Aorta
D
Hersenen

Slide 15 - Quizvraag

Welk orgaan is dit?
(het gele deel)
A
Dikke darm
B
Holle ader
C
Galblaas
D
Alvleesklier

Slide 16 - Quizvraag

Welk orgaan is dit?
(het groene deel)
A
Aorta
B
Lever
C
Galblaas
D
Alvleesklier

Slide 17 - Quizvraag

Welk orgaan is dit?
A
Hart
B
Maag
C
Milt
D
Long

Slide 18 - Quizvraag

Weefsels

Slide 19 - Tekstslide

Leg in je eigen woorden uit wat de betekenis is van de term 'weefsel'.

Slide 20 - Open vraag

Tussencelstof

Slide 21 - Tekstslide

Vorm en functie
Vorm van organismen aangepast aan de leefomgeving (functie).

Mens loopt rechtop (andere wervelkolom).
Dolfijn is gestroomlijnd voor waterweerstand.


De wetenschap kijkt vaak naar vorm in de natuur voor vormgeving van producten. Denk aan een dolfijn en een duikboot.

Slide 22 - Tekstslide

Bedenk zelf een ander voorbeeld van wetenschappers die inspiratie doen uit biologische vormen.

Slide 23 - Open vraag

Huiswerk
Leren 1.1 en 1.2
Lezen 1.3 en 1.4
Maken t/m opdracht 21
Maak keuzes in welke opdrachten je maakt. 
Maak meerdere kennis en inzicht vragen per basisstof.
Je moet in ieder geval de context vragen maken. 

Slide 24 - Tekstslide