15 jan: herhaling les 5, 6, 25,26

Welkom klas!

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 1 min

Onderdelen in deze les

Welkom klas!

Slide 1 - Tekstslide

Op tafel:
- laptop en log in op LessonUp
- Map
- pen
Welkom klas
timer
2:30

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag maandag 15 januari: 
  • Enquête invullen over de feedback
  • Herhaling termen/lessen

PTO: Les 12, 13, 14, 17, 18, 5, 6, 25, 26 + woordjes les 16 t/m 20 (alleen de blauwe begrippen)
Deze les: 5, 6, 25, 26

Slide 3 - Tekstslide

Boekopdracht periode 2
Deze enquête geeft je docent inzicht over hoe de lessen beter kunnen worden. 

Ga naar: https://forms.gle/3VEEkyUKzfjnyxmt9 
Vul de enquête in. 
De enquête is anoniem. 

Slide 4 - Tekstslide

Termen les 5, 6
Climax
Paradox
Retorische vraag
Sarcasme
timer
3:00

Slide 5 - Tekstslide

Termen les 5, 6
Climax: Een serie van drie (of meer) tekstelementen waarvan de inhoud steeds sterker/groter wordt.
Paradox: Een zogenaamde tegenstelling.
Retorische vraag: Een vraag waarbij het niet de bedoeling is dat iemand antwoord geeft.
Sarcasme: Bijtende spot: bedoeld om te kwetsen.

Slide 6 - Tekstslide

Termen les 5, 6
Climax: Een serie van drie (of meer) tekstelementen waarvan de inhoud steeds sterker/groter wordt.
Paradox: Een zogenaamde tegenstelling.
Retorische vraag: Een vraag waarbij het niet de bedoeling is dat iemand antwoord geeft.
Sarcasme: Bijtende spot: bedoeld om te kwetsen.
Op Teams vind je een oefenopdracht mét antwoorden.

Slide 7 - Tekstslide

Termen les 25, 26
Fictie:
Het verhaal is verzonnen;
De personages in het verhaal hebben niet echt bestaan.
Non-fictie:
Het verhaal heeft echt plaatsgevonden.
Alle personages hebben echt bestaan en hebben de dingen gezegd die in het boek staan. 

Slide 8 - Tekstslide

Termen les 25, 26
Binnen fictie: 
tijd
plaats

Welke begrippen horen hier nog meer bij?

timer
2:00

Slide 9 - Tekstslide

Termen les 25, 26
Tijd:
In welke tijd speelt het verhaal zich af?
Chronologische volgorde
flashback / flashforward

Plaats:
Waar speelt het verhaal zich af?
Fysieke / mentale ruimte

Slide 10 - Tekstslide

Termen les 25, 26
  • ik-perspectief
  • personaal perspectief
  • alwetend perspectief
Oefenen!

Slide 11 - Tekstslide

Bij een auctoriaal vertelperspectief is er een 'alwetende verteller'. Deze alwetende verteller:
A
weet niks en neemt deel aan het verhaal
B
weet alles en neemt deel aan het verhaal
C
weet niks en neemt geen deel aan het verhaal
D
weet alles en neemt geen deel aan het verhaal

Slide 12 - Quizvraag

''Jeroen liep door de donkere ruimte, hij was bang wat hem zou kunnen overkomen."
A
ik-vertelperspectief
B
hij/ zij-vertelperspectief
C
alwetende verteller

Slide 13 - Quizvraag

"Later zou hij nog vaak aan deze dag terugdenken."

Deze zin kom je vaak tegen bij ...
A
ik-perspectief
B
alwetende verteller
C
personaal perspectief
D
elk vertelperspectief

Slide 14 - Quizvraag

Termen les 25, 26
ik-perspectief: Je ziet alles door de ogen van de verteller;
Geschreven in de ik-vorm;
Je leert de ik-persoon heel goed kennen;
Je komt niet te weten wat andere personages voelen of denken.

Slide 15 - Tekstslide

Termen les 25, 26

personaal perspectief: 
Je ziet alles door de ogen van één persoon;
Het is geschreven in de hij- of zij-vorm;
Je leert de hoofdpersoon goed kennen.

Slide 16 - Tekstslide

Termen les 25, 26
alwetend perspectief:
De verteller is iemand die alles weet van alle personages;
Geschreven in de hij- en zij-vorm;
Komt te weten wat alle personages zien, horen, voelen en denken;
Verteller weet wat er is gebeurd en wat nog gaat gebeuren.

Slide 17 - Tekstslide

Termen les 25, 26
Personages:
hoofdpersonage
bijpersoon
timer
3:00

Slide 18 - Tekstslide

Termen les 25, 26
Personages:
  • Geen verhaal zonder personages
  • Hebben menselijke eigenschappen: (gedachten, gevoelens, gewoonten).
  • Dieren of dingen met menselijke eigenschappen: antropomorfistisch / het antropomorfisme
  • Hebben een eigen persoonlijkheid en worden zo levensecht,
  • Hoeven niet verzonnen te zijn. / gebaseerd op werkelijkheid

Slide 19 - Tekstslide

Termen les 25, 26
Schrijfstijl
Vertonend schrijven
Vertellend schrijven

timer
2:00

Slide 20 - Tekstslide

Termen les 25, 26
Levendig schrijven - vertonend schrijven:
zo schrijven dat de lezer de gebeurtenis of personage voor zich ziet.

Minder levendig schrijven - vertellend schrijven:
er wordt beschreven wat er gebeurt.


Slide 21 - Tekstslide

Ik loop op straat en zie voor mij op de grond een vreemd voorwerp liggen. Het is groen en het geeft de suggestie van beweging. Hoewel het maar een klein hoopje drilpudding lijkt, boezemt het me direct angst in. Ik durf er niet naar te kijken, maar kan mijn ogen niet afwenden. Ik moet. Het wil dat ik het zie.
A
Ik-vertelperspectief (vertonend)
B
Ik-vertelperspectief (vertellend)
C
Hij-/zij-vertelperspectief
D
Alwetend vertelperspectief

Slide 22 - Quizvraag

Hij staat daar, doodstil, aan de grond genageld. Het vreemde voorwerp dat voor hem op de grond ligt, lijkt hem volledig te hypnotiseren. Het gelei-achtige materiaal gloeit. Een vreemde straling lijkt doelgericht zijn weg te zoeken naar zijn ogen. Pieter beeft. Niet in staat zich te bewegen.
A
Ik-vertelperspectief (vertonend)
B
Ik-vertelperspectief (vertellend)
C
Hij-/zij-vertelperspectief
D
Alwetend vertelperspectief

Slide 23 - Quizvraag

Wat Pieter niet wist, terwijl hij aan de stoeptegels vastgevroren naar het vreemde object stond te staren, was dat nog geen vijf minuten daarvoor een ander op die plaats iets verloren was. Een groen, pulserend en zeer gevaarlijk voorwerp. Een voorwerp in paniek meegenomen uit het laboratorium toen daar de hel losbarstte. Toen dokter Hogenstijn zijn creatie niet langer de baas was en zijn collega's met een scalpel te lijf ging.
A
Ik-vertelperspectief (vertonend)
B
Ik-vertelperspectief (vertellend)
C
Hij-/zij-vertelperspectief
D
Alwetend vertelperspectief

Slide 24 - Quizvraag

Begrippen fictie (les 25, 26)
  • Fictie/non-fictie

  • Tijd


chronologische volgorde
flashback / flashforward

  • Plaats
fysieke / mentale ruimte

  • Perspectieven:
ik-verteller
personale verteller
alwetende 

  • Schrijfstijl: 
vertellend
vertonend

Slide 25 - Tekstslide

Succes met het PTO!
Wil je gebruik maken van een woordenboek? 
Neem dat dan zelf mee!

Slide 26 - Tekstslide