In deze les zitten 17 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 70 min
Onderdelen in deze les
Welkom!
Ga zitten op je plek
Startopdracht: lees uit je leesboek
- Je leesboek en je Nieuw Nederlands boek
- Je laptop
timer
10:00
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen vandaag?
1. Mededelingen
2. HERHALING
3. Aan de slag
4. Evaluatie en huiswerk
Slide 2 - Tekstslide
Mededelingen
Zijn er dingen die ik moet weten?
Slide 3 - Tekstslide
Lesdoelen woordsoorten
1. Ik weet weer wat woordsoorten zijn en wanneer ik dit gebruik.
2. Ik weet weer welke woordsoorten er zijn.
3. Ik ben verder gekomen in Numo en ga daar nu taakgericht te werk.
Slide 4 - Tekstslide
Herhaling woordsoorten
Wat zijn woordensoorten?
Bij woordsoorten bepaal je voor elk woord in de zin tot welke woordsoort deze hoort. Deze woorden hebben dus allemaal een andere functie.
Slide 5 - Tekstslide
Welke woordsoorten hebben we allemaal geleerd?
Werkwoord
Een werkwoord zegt iets over wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.
Je kunt een werkwoord vervoegen, dat betekent dat je er verschillende werkwoordsvormen van kunt maken.
Slide 6 - Tekstslide
Lidwoord
Er zijn drie lidwoorden: de, het en een. Deze hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.
Slide 7 - Tekstslide
Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier plant of ding.
Het heeft meestal een enkelvoud en een meervoud. Ook kan je er een verkleinwoord van maken en een lidwoord voor zetten.
Slide 8 - Tekstslide
Voorzetsel
Geven vaak de plaats, de tijd of de reden/oorzaak aan. Je kunt er een lidwoord met een zelfstandig naamwoord achter zetten en het staat vaak aan het begin van een zinsdeel.
Slide 9 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord. Het staat ervoor of erachter.
Vaak heeft het een korte en een lange vorm en kun je het groter of kleiner maken.
Slide 10 - Tekstslide
Huiswerk bespreken
Maak opdracht 1, 2 en 3 van blz. 202
Slide 11 - Tekstslide
Lesdoelen grammatica
1. Ik kan voegwoorden herkennen.
2. Ik kan samengestelde zinnen herkennen.
Slide 12 - Tekstslide
Voegwoord
Een voegwoord plakt woorden of zinnen aan elkaar.
Wil je een kroket of een frikandel bij je patat?
Wil je een ijsje of heb je liever een broodje hamburger?