Herhaling zinsdelen en woordsoorten

Welkom!
Ga zitten op je plek.
Startopdracht: Lees uit je leesboek
Neem voor je: 
Je Nieuw Nederlands boek en laptop.
timer
15:00
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Ga zitten op je plek.
Startopdracht: Lees uit je leesboek
Neem voor je: 
Je Nieuw Nederlands boek en laptop.
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
1. Mededelingen
2. Lesdoelen
3. Herhaling grammatica
4. Aan de slag in Numo
5. Evaluatie

Slide 2 - Tekstslide

Mededelingen
Zijn er dingen die ik moet weten?

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
1. Ik weet wat bij zinsdelen hoort en wanneer ik welke functie moet gebruiken.
2. Ik weet wat bij woordsoorten hoort en wanneer ik welke functie moet gebruiken.
3. Ik ben verder gekomen in Numo.

Slide 4 - Tekstslide

Grammatica
Zinsdelen
Woordsoorten
Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Samengestelde zinnen
Lijdend voorwerp
Werkwoord
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Voorzetsel
Voegwoord
Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 5 - Tekstslide

Zinsdelen
Woorden of groepjes woorden in de zin die bij elkaar horen.
Verander de zin eens en kijk dan wat er bij elkaar blijft staan.

Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm
Het werkwoord dat bij het onderwerp past.
Hoe vind je de persoonsvorm? Kijk wat er veranderd.
1. Maak de zin vragend.
2. Verander de tijdsvorm.
3. Maak het enkelvoud of meervoud.

Slide 7 - Tekstslide

Onderwerp
Een persoon, dier of ding die iets doet.
Het kan uit meerdere woorden bestaan.
Hoe vind je het onderwerp?
1. Zoek de persoonsvorm.
2. Wie of wat + persoonsvorm?

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde. Het zegt wat er in de zin '' gebeurt ''. 

Slide 9 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
Samengestelde zinnen bestaan uit twee lossen zinnen die aan elkaar zijn geplakt met een voegwoord. Een samengestelde zin heeft twee persoonsvormen.
   

Voegwoord: het woord dat woorden zinnen aan elkaar plakt.

Slide 10 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Een lijdend voorwerp geeft meestal aan wie of wat iets overkomt.
Hoe vind je een lijdend voorwerp?
1. Zoek de persoonsvorm
2. Zoek het onderwerp
3. Zoek het werkwoordelijk gezegde
4. Wat of wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Slide 11 - Tekstslide

Woordsoorten
Elk woord in de zin heeft een eigen functie.
Kijk dus voor elk woordje apart welke functie deze heeft.

Slide 12 - Tekstslide

Werkwoord
Een werkwoord zegt iets over wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.
Je kunt een werkwoord vervoegen, dat betekent dat je er verschillende werkwoordsvormen van kunt maken. 
Kun je de tijd van het woord veranderen? Dan is het een werkwoord.

Slide 13 - Tekstslide

Lidwoord
Er zijn drie lidwoorden: de, het en een. 
Deze hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. 

Slide 14 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier plant of ding.
Het heeft meestal een enkelvoud en een meervoud. 
Ook kan je er een verkleinwoord van maken en een lidwoord voor zetten. 

Slide 15 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord. 
Het staat ervoor of erachter.
Vaak heeft het een korte en een lange vorm en kun je het groter of kleiner maken. 

Slide 16 - Tekstslide

Voorzetsel
Geven vaak de plaats, de tijd of de reden/oorzaak aan. 
Je kunt er een lidwoord met een zelfstandig naamwoord achter zetten en het staat vaak aan het begin van een zinsdeel. 

Geheugensteuntje: de kast, de pauze en de regen!

Slide 17 - Tekstslide

Voegwoord
Een voegwoord plakt woorden of zinnen aan elkaar.
Wil je een kroket of een frikandel bij je patat?
Wil je een ijsje of heb je liever een broodje hamburger? 

Slide 18 - Tekstslide

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Je kunt naar personen, dieren of dingen verwijzen.
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, dier of ding.
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Dus: grammatica
Zinsdelen
Woordsoorten
Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Samengestelde zinnen
Lijdend voorwerp
Werkwoord
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Voorzetsel
Voegwoord
Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 21 - Tekstslide

Zinsdelen oefenen
Niemand heeft zich tot nu toe aangemeld.
Wij hebben iedereen een aanmeldingsformulier gestuurd.
Het is een overzichtelijk formulier.

Slide 22 - Tekstslide

Niemand heeft zich tot nu toe aangemeld.
Wij hebben iedereen een aanmeldingsformulier gestuurd.
Het is een overzichtelijk formulier.

Slide 23 - Tekstslide

Woordsoorten oefenen
Niemand heeft zich tot nu toe aangemeld.
Wij hebben iedereen een aanmeldingsformulier gestuurd.
Het is een overzichtelijk formulier.

Slide 24 - Tekstslide

Lesdoelen
1. Ik weet wat bij zinsdelen hoort en wanneer ik welke functie moet gebruiken.
2. Ik weet wat bij woordsoorten hoort en wanneer ik welke functie moet gebruiken.
3. Ik ben verder gekomen in Numo.

Slide 25 - Tekstslide

Numo
Ga aan de slag met grammatica
timer
30:00

Slide 26 - Tekstslide

Evaluatie
Snap ik nu grammatica: zinsdelen en woordsoorten?
Wat ging er goed deze les? 
Wat kan er de volgende keer beter?

Slide 27 - Tekstslide