Les 3 Oogbewegingen en standen

Oogbewegingen en standen
De uitwendige oogspieren 
1. Buitenste rechte oogspier – Musculus rectus lateralis
2. Binnenste rechte oogspier – Musculus rectus medialis
3. Bovenste rechte oogspier – Musculus rectus superior
4. Onderste rechte oogspier – Musculus rectus inferior
5. Bovenste schuine oogspier – Musculus obliquus superior
6. Onderste schuine oogspier – Musculus obliquus inferior

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
OBMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Oogbewegingen en standen
De uitwendige oogspieren 
1. Buitenste rechte oogspier – Musculus rectus lateralis
2. Binnenste rechte oogspier – Musculus rectus medialis
3. Bovenste rechte oogspier – Musculus rectus superior
4. Onderste rechte oogspier – Musculus rectus inferior
5. Bovenste schuine oogspier – Musculus obliquus superior
6. Onderste schuine oogspier – Musculus obliquus inferior

Slide 1 - Tekstslide

De uitwendige oogspieren 

Slide 2 - Tekstslide

Spieren en werking 
 1. Musculus rectus lateralis   - naar buiten - abductie
 2. Musculus rectus medialis - naar binnen – adductie
 3. Musculus rectus superior   a) primair – elevatie
                                                               b) secundair - adductie   en  intorsie
 4. Musculus rectus inferior  a) primair - depressie 
                                                            b) secundair – adductie en  extorsie
 5. Musculus obliquus superior  a) primair – depressie 
                                                                   b) secundair – abductie en intorsie
 6. Musculus obliquus inferior  a) primair – elevatie
                                                                 b)secundair – abductie en extorsie

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Optische reflexen 
Zijn bewust en onbewust 
a) Instel reflex
b) Fixatie reflex
c) Volg reflex
d) Convergentie reflex

Slide 5 - Tekstslide

• de instelreflex waarbij de ogen worden gericht op een object. Na de instelreflex wordt het object foveaal, dus scherp, waargenomen.
• de fixatiereflex waarbij de ogen met de beide foveae gefixeerd blijven op een object.

Slide 6 - Tekstslide

• de volgreflex. Deze zorgt ervoor dat een bewegend object op beide foveae blijft afgebeeld.
• de convergentiereflex. Deze zorgt ervoor dat nabij gelegen objecten binoculair enkelvoudig worden waargenomen.

Slide 7 - Tekstslide

Ductie= de stand van één oog 
Versies= de stand van beide ogen 
Vergenties = de ogen hebben een tegengestelde stand 

Slide 8 - Tekstslide

Versies, de stand van beide ogen  
Een ogenpaar staat in de primaire stand, ofwel de blik rechtvooruit. 

Slide 9 - Tekstslide

Versies, de stand van beide ogen  


b: Beide ogen staan naar rechts gericht, dit noem je dextroversie. 




c. Beide ogen staan naar links 

Slide 10 - Tekstslide

Versies, de stand van beide ogen  
Beide ogen naar boven




Beide ogen naar beneden

Slide 11 - Tekstslide

Versies, de stand van beide ogen  

Slide 12 - Tekstslide

Vergenties 

Slide 13 - Tekstslide

Wanneer gaan we convergeren?

Slide 14 - Open vraag

Wanneer gaan we divergeren?

Slide 15 - Open vraag

Divergentie komt voor bij: 
  • diepe slaap
  •  bewusteloosheid
  •  absolute ruststand
  • pathologisch 

Slide 16 - Tekstslide

Vergenties 

Slide 17 - Tekstslide

Vergenties 

Slide 18 - Tekstslide

Ductie
a. L oog naar binnen




b. L oog naar buiten

Slide 19 - Tekstslide

Ductie
c. L oog naar boven



d. L oog naar beneden 

Slide 20 - Tekstslide

Ductie
L oog naar binnen gerold



L oog naar buiten gerold

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Strabisme
Strabent = iemand die scheel kijkt

Slide 23 - Tekstslide

Latent strabisme
• esoforie
• exoforie
• hyperforie
• hypoforie
• cycloforie.

Manifest stabisme
• esotropie
• exotropie
• hypertropie
• hypotropie
• cyclotropie.


Slide 24 - Tekstslide

 Manifest strabisme = tropieën                                                                                            
 a) unilateraal (aan een oog)
b) Alternerend (wisselend)
a) Constant
b) Intermitterend (met tussenposen)
a) Comcomiterend (de scheelzienhoek in alle blikrichtingen gelijk)
b) Niet- comcomiterend (neurologisch)



Slide 25 - Tekstslide

Latent stabisme  = forieën
a) Gecompenseerd d.m.v. fusie
b) Niet gecompenseerd d.m.v. fusie – dan eventueel prisma

Slide 26 - Tekstslide