In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Kleine bloedsomloop
Grote bloedsomloop
alle organen
longen
zuurstofrijk- zuurstofarm
linkerharthelft- rechterharthelft
rechterharthelft- linkerharthelft
zuurstofarm-zuurstofrijk
Slide 1 - Sleepvraag
Zuurstofarm -
kleine bloedsomloop
Zuurstofrijk -
grote bloedsomloop
Zuurstofrijk -
kleine bloedsomloop
Zuurstofarm -
grote bloedsomloop
Slide 2 - Sleepvraag
Alcohol wordt vervoerd door het bloed. Door welk bestanddeel van bloed wordt alcohol vervoerd?
A
Rode bloedcellen
B
Witte bloedcellen
C
Bloedplaatjes
D
Bloedplasma
Slide 3 - Quizvraag
1. Alcohol zorgt ervoor dat je meer/minder moet plassen.
2. Na het drinken van een glas bier is het alcoholpromillage in een groter lichaam hoger/lager dan in een klein lichaam.
A
1. Meer
2. Hoger
B
1. Meer
2. Lager
C
1. Minder
2. Hoger
D
1. Minder
2. Lager
Slide 4 - Quizvraag
Bloedplasma
Vaste delen
Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Bloedplaatjes
Water
Opgeloste stoffen
Fibrinogeen
Hormonen
Slide 5 - Sleepvraag
Rode bloedcellen
Bloedplasma
Bloedplaatjes
Witte bloedcellen
Slide 6 - Sleepvraag
Witte bloedcellen
A
vervoeren zuurstof
B
zorgen voor stolling
C
bevatten hemoglobine
D
bestrijden ziekteverwekkers
Slide 7 - Quizvraag
Voor welk proces zijn zuurstof en voedingsstoffen zoals glucose nodig in het lichaam?
Slide 8 - Open vraag
Wat gebeurt er tijdens inspanning met de verbranding in ons lichaam? En met de ademhaling?
A
De verbranding neemt af, ademhaling neemt toe.
B
De verbranding neemt af, de ademhaling neem ook af.
C
De verbranding neemt toe, de ademhaling neemt ook toe.
D
De verbranding neemt toe, de ademhaling neemt af.
Slide 9 - Quizvraag
Welk gevolg heeft slagaderverkalking voor de bloeddruk?
A
De bloeddruk zal dalen, omdat het bloed gemakkelijk door de slagaders kan stromen.
B
De bloeddruk zal stijgen, omdat het bloed gemakkelijk door de slagaders kan stromen.
C
De bloeddruk zal dalen, omdat het bloed moeilijker door de slagaders kan stromen.
D
De bloeddruk zal stijgen, omdat het bloed moeilijker door de slagaders kan stromen.
Slide 10 - Quizvraag
Na het ontbijt meet Bram zijn bloeddruk. Daarna gaat hij een uur hardlopen. Na het hardlopen meet hij zijn bloeddruk opnieuw. De bloeddruk is na het ontbijt hoger/lager dan direct na het hardlopen.
A
Hoger
B
Lager
Slide 11 - Quizvraag
Waardoor kan een hartinfarct worden veroorzaakt?
A
Door het optreden van slagaderverkalking in een longslagader
B
Door het optreden van slagaderverkalking in een kransslagader.
C
Door het optreden van slagaderverkalking in de halsslagader.
D
Door het optreden van slagaderverkalking in de leverslagader.
Slide 12 - Quizvraag
Slagader in de kleine bloedsomloop
Ader in de kleine bloedsomloop
Slagader in de grote bloedsomloop
Ader in de grote bloedsomloop
Geef aan in de tabel of de bloedvaten zuurtstofarm of rijk bloed bevatten
Zuurstofarm
Zuurstofarm
Zuurstofrijk
Zuurstofrijk
Slide 13 - Sleepvraag
Hoofdader
Longslagader
Holle ader
Leverader
Nierader
Beenader
Slide 14 - Sleepvraag
Leerdoelen
Ik kan beschrijven waarin bloedgroepen van elkaar verschillen
Ik weet welke rol bloedgroepen spelen bij bloedtransfusies
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Op de cellen zit antigeen A
Op de cellen zit antigeen A en antigeen B
Op de cellen zitten geen antigenen
Op de cellen zit antigeen B
Bloedgroep A
Bloedgroep B
Bloedgroep AB
Bloedgroep O
Slide 23 - Sleepvraag
Jessica heeft bij een ernstig auto-ongeluk veel bloed verloren en moet een bloedtransfusie hebben. Jessica heeft bloedgroep B.
Het donorbloed mag dus geen antistof bevatten.
Ze kan dus bloedgroep en bloedgroep ontvangen.
A
B
AB
O
Slide 24 - Sleepvraag
Welke bloedgroep(en) kan iemand met O ontvangen?
A
A
B
B
C
AB
D
O
Slide 25 - Quizvraag
Welke bloedgroep kan iemand met A ontvangen?
A
A
B
B
C
AB
D
O
Slide 26 - Quizvraag
Welke bloedgroep kan iemand met AB ontvangen?
A
A
B
B
C
AB
D
O
Slide 27 - Quizvraag
Bloedgroepen
Sleep naar de juiste plaats
Antistof A
Antistof B
Antistof A en antistof B
Geen antistoffen
Antigen A
Antigen B
Antigen A en antigen B
Geen antigenen
Slide 28 - Sleepvraag
www.bioplek.org
Slide 29 - Link
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
HW:
BS 8 1 t/m 3 + 5
+1 en 2 van leren onderzoeken
timer
5:00
Slide 32 - Tekstslide
Leerdoelen
Ik kan beschrijven waarin bloedgroepen van elkaar verschillen
Ik weet welke rol bloedgroepen spelen bij bloedtransfusies