Grammatica blok 5

Doel van deze les

Na deze les kun je: 

  • een zin ontleden volgens de eerder geleerde strategie
  •  uitleggen wat een bijvoeglijke bepaling is
  • de bijvoeglijke bepaling in een zin benoemen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, mavoLeerjaar 2-4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Doel van deze les

Na deze les kun je: 

  • een zin ontleden volgens de eerder geleerde strategie
  •  uitleggen wat een bijvoeglijke bepaling is
  • de bijvoeglijke bepaling in een zin benoemen

Slide 1 - Tekstslide

Doel van deze les

Na deze les kun je: 

  • een zin ontleden volgens de eerder geleerde strategie
  •  uitleggen wat een bijvoeglijke bepaling is
  • de bijvoeglijke bepaling in een zin benoemen

Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm( PV)?
A
Door de zin in een andere tijd te zetten
B
Door de zin vragend te maken
C
Door de zin van aantal te veranderen
D
A,B en C zijn juist

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het ww gezegde ( WWG)?

Slide 4 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm (pv) in de zin
De docent Nederlands heeft ons die vraag vaak gesteld.

Slide 5 - Open vraag

Wat is het WWG:
De docent Nederlands heeft ons die vraag vaak gesteld.

Slide 6 - Open vraag

welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?

Slide 7 - Open vraag

Voorbeeld

De docent Nederlands heeft ons die vraag vaak gesteld.

Vraag: Wie of wat heeft gesteld?

Antwoord: De docent Nederlands

Slide 8 - Tekstslide

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 9 - Open vraag

Voorbeeld:

De docent Nederlands heeft ons die vraag vaak gesteld.

Vraag: wie of wat heeft de docent Nederlands gesteld?

Antwoord: die vraag

Slide 10 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp:
Aan wie/voor wie+wwg+o+lv
De docent Nederlands heeft ons die vraag vaak gesteld.

A
Als je 'aan' of voor kunt weglaten is het een meewerkend voorwerp
B
Als je 'aan' of voor kunt toevoegen is het een meewerkend voorwerp
C
A en B zijn juist
D
A en B zijn onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Voorbeeld

De docent Nederlands heeft ( aan) ons die vraag vaak gesteld

Je kunt hier áan' toevoegen.

Slide 12 - Tekstslide

Let op!!

Wanneer je 'aan' niet weg kunt laten, is het GEEN meewerkend voorwerp!

Voorbeeld: Het nieuwe schilderij hangt aan de wand.

Slide 13 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op de volgende vragen: waar, wanneer, waarom, waarmee, waardoor, hoe en hoeveel

Slide 14 - Tekstslide

voorbeeld

De docent Nederlands heeft ons die vraag vaak gesteld.

Vraag: Hoeveel?

Antwoord: vaak

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
Aan de hardlopers deelden wij bekertjes water uit.

Slide 16 - Open vraag

Wat is het WWG?
Aan de hardlopers deelden wij bekertjes water uit.

Slide 17 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Aan de hardlopers deelden wij bekertjes water uit.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Aan de hardlopers deelden wij bekertjes water uit.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
Aan de hardlopers deelden wij bekertjes water uit.

Slide 20 - Open vraag

Heeft de zin een bijwoordelijke bepaling?
Aan de hardlopers deelden wij bekertjes water uit.

A
Ja
B
Nee
C
Ik weet het niet

Slide 21 - Quizvraag

Bedenk nu zelf een bwb in de zin
Aan de hardlopers deelden wij bekertjes water uit.

Slide 22 - Open vraag

Bijvoeglijke bepaling
Aan zelfstandige naamwoorden kun je extra informatie toevoegen. 
Je noemt dan een kenmerk of eigenschap van dat zelfstandig naamwoord.

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeld
De directeur | werkt | hard. 
De nieuwe directeur | werkt | hard. 
De nieuwe directeur van dat bedrijf | werkt | hard.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Link

Zelf oefenen
Ga naar de methode, blok 5 grammatica
Maak opdracht 1 en 3.1-4, 3.5-8
Wil je extra uitleg? Ga dan aan de raamkant zitten. 
Wil je zelfstandig werken? Ga dan aan de gangkant zitten.

Slide 26 - Tekstslide

Wat is juist?
De bijvoeglijke bepaling;
A
geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord.
B
is een deel van een ander zinsdeel.
C
kan voor of achter het zelfstandig naamwoord staan.
D
A,B en C zijn juist

Slide 27 - Quizvraag

Wat is juist?
Mijn vrolijke vader gaf een feestje voor zijn verjaardag.
A
Mijn is een bvb bij vader
B
vrolijke is een bvb bij vader
C
A en B zijn juist
D
A en B zijn onjuist

Slide 28 - Quizvraag

Als ik uit ga, ga ik vaak naar een gezellig café.
Wat is de bijvoeglijke bepaling?

Slide 29 - Open vraag

De rechter slaat de hamer hard op het bureau.
A
Hard = bvb
B
hard= geen bvb

Slide 30 - Quizvraag

Deze week was geweldig.
A
Geweldig= bvb
B
geweldig=geen bvb

Slide 31 - Quizvraag

Wat vond je moeilijk?

Slide 32 - Open vraag

Wat heb je vandaag geleerd en ga je niet meer vergeten?

Slide 33 - Open vraag