Taal woordenschat

Taal woordenschat
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Taal woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

Omdat
A
Thans
B
Aangezien
C
Noch
D
Verklaren

Slide 2 - Quizvraag

Als het nodig is/mogelijk
A
de voorspoed
B
de hand van iemand vragen
C
Eventueel
D
negeren

Slide 3 - Quizvraag

Allerlei
A
weliswaar
B
jubileren
C
de rite
D
Allerhande

Slide 4 - Quizvraag

het huwelijk
A
de tegenspoed
B
de wittebroodsweken
C
de echt
D
ronduit

Slide 5 - Quizvraag

Tenminste
A
Althans
B
streven naar
C
garanderen
D
verklaren

Slide 6 - Quizvraag

De leider van een plechtigheid of van een feest
A
de ceremonie
B
De ceremoniemeester
C
gedurende
D
noch

Slide 7 - Quizvraag

Zeggen dat iets klopt of ja zeggen tegen iets
A
de voorspoed
B
verzoeken
C
bevestigen
D
gedurende

Slide 8 - Quizvraag

Een plechtige bijeenkomst om iets te voeren of te herdenken
A
de ceremonie
B
de ceremonie meetser
C
bevestigen
D
aangezien

Slide 9 - Quizvraag

Geld of spullen die de bruid meebrengt als ze trouwt
A
de prins op het witte paard
B
het ja-woord geven
C
verklaren
D
de bruidsschat

Slide 10 - Quizvraag

Plechtige handeling die altijd op en vaste manier wordt uitgevoerd
A
rechtstreeks
B
de rite
C
symboliseren
D
thans

Slide 11 - Quizvraag

de officiële afspraak dat je met elkaar gaat trouwen
A
de hand van iemand vragen
B
weliswaar
C
verzoeken
D
de verloving

Slide 12 - Quizvraag

beslist/zonder twijfel
A
streven naar
B
gedurende
C
ronduit
D
allerhande

Slide 13 - Quizvraag

Plechtig meededelen
A
bevestigen
B
negeren
C
de witte broodsweken
D
verklaren

Slide 14 - Quizvraag

Je iets als doel stellen en je best ervoor doen om dat te bereiken
A
de voorspoed
B
streven naar
C
verzoeken
D
jubileren

Slide 15 - Quizvraag

Nu
A
thans
B
noch
C
de tegenspoed
D
de voorspoed

Slide 16 - Quizvraag

het symbool van iets zijn
A
weliswaar
B
garanderen
C
aangezien
D
symboliseren

Slide 17 - Quizvraag

toestand waarin het niet goed met je gaat
A
de tegenspoed
B
de voorspoed
C
de echt
D
gedurende

Slide 18 - Quizvraag

zekerheid geven
A
de bruidsschat
B
de rite
C
garanderen
D
de wittebroodsweken

Slide 19 - Quizvraag

zonder omwegen/direct
A
de hand van iemand vragen
B
ronduit
C
rechtsreeks
D
streven naar

Slide 20 - Quizvraag

zolang als iets duurt/tijdens
A
jubileren
B
gedurende
C
de wittebroodsweken
D
althans

Slide 21 - Quizvraag

De geliefde van wie je droomt. jouw ideale man/vrouw
A
de echt
B
de bruidsschat
C
de prins op het witte paard
D
verklaren

Slide 22 - Quizvraag

Vragen of je met iemand mag trouwen
A
de hand van iemand vargen
B
verloven
C
de tgenspoed
D
ronduit

Slide 23 - Quizvraag

en ook niet
A
streven naar
B
noch
C
de ceremonie meester
D
bevestigen

Slide 24 - Quizvraag

Met iemand trouwen
A
de echt
B
jubileren
C
het ja-woord geven
D
de verloving

Slide 25 - Quizvraag

net doen alsof iemand of iets er niet is
A
d etegenspoed
B
garanderen
C
aangezien
D
negeren

Slide 26 - Quizvraag

feestvieren omdat iets bijvoorbeeld 10 jaar bestaat
A
symboliseren
B
aangezien
C
garanderen
D
jubileren

Slide 27 - Quizvraag

vragen of iemand iets wil doen
A
de hand van iemand vragen
B
de rite
C
althans
D
verzoeken

Slide 28 - Quizvraag

de eerste weken na de trouwdag
A
de witte broods weken
B
dewittebroodsweken
C
de wittebroodsweken
D
de witte broodsweken

Slide 29 - Quizvraag

Toestand waarbij alles goed gaat
A
de tegenspoed
B
de voorspoed
C
negeren
D
gedurende

Slide 30 - Quizvraag

Het is wel zo dat,... maar...
A
weliswaar
B
wel iswaar
C
welis waar
D
wel is waar

Slide 31 - Quizvraag