19-11 woordenschat

Onderschatten
A
Denken dat iemand of iets minder goed is dan hij eigenlijk is
B
Denken dat iemand of iets beter is dan hij eigenlijk is
1 / 12
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Onderschatten
A
Denken dat iemand of iets minder goed is dan hij eigenlijk is
B
Denken dat iemand of iets beter is dan hij eigenlijk is

Slide 1 - Quizvraag

Overschatten
A
Denken dat iemand of iets minder goed is dan hij eigenlijk is
B
Denken dat iemand of iets beter is dan hij eigenlijk is

Slide 2 - Quizvraag

Het dashboard
A
met deze hendel bedien je de versnelling van een auto
B
een bord met knoppen en meters rond het stuur van een auto of een vliegtuig

Slide 3 - Quizvraag

De pook
A
De sleutel die je gebruikt om de auto te starten
B
Met deze hendel bedien je de versnelling van een auto

Slide 4 - Quizvraag

De contactsleutel
A
een verslag in beeld en/of geluid over iets wat echt gebeurd is
B
De sleutel die je gebruikt om de auto te starten

Slide 5 - Quizvraag

negeren
A
met moeite praten, met onderbrekingen, bijvoorbeeld omdat je verlegen bent
B
Net doen alsof iemand of iets er niet is, er geen aandacht aan schenken

Slide 6 - Quizvraag

Exclusief
A
Bijzonder, speciaal
B
Een verslag in beeld en/of geluid over iets wat echt gebeurd is.

Slide 7 - Quizvraag

Documentaire
A
Een voertuig van richting doen veranderen
B
Een verslag in beeld en/of geluid over iets wat echt gebeurd is

Slide 8 - Quizvraag

Ontglippen
A
Een voertuig van richting doen veranderen
B
Glijdend ontsnappen.

Slide 9 - Quizvraag

Hakkelen
A
Met moeite praten
B
Met onderbrekingen praten

Slide 10 - Quizvraag

Manouvreren
A
een voertuig van richting doen veranderen
B
glijdend ontsnappen

Slide 11 - Quizvraag

De knoop doorhakken
A
Een beslissing nemen
B
net doen alsof iemand of iets er niet is, er geen aandacht aan schenken

Slide 12 - Quizvraag