A2A le passé composé

Pak je laptop, boek en schrift
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Pak je laptop, boek en schrift

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

l'aéroport
la sortie
la gare
le vol
la queue

Slide 3 - Sleepvraag

Slide 4 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van sortir in:
Je ... du train.
A
sortent
B
sortez
C
sors
D
sortons

Slide 5 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van sortir in:
Vous ... avec Julien?
A
sortent
B
sortez
C
sors
D
sortons

Slide 6 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van partir in:
David ... pour le Luxembourg.
A
partent
B
part
C
pars
D
partez

Slide 7 - Quizvraag

Vertaal wat achter de zin staat.
... pour le Luxembourg. (wij vertrekken)

Slide 8 - Open vraag

Hoe noemen we het roodgekleurde woord?
A
hulpwerkwoord
B
voltooid deelwoord

Slide 9 - Quizvraag

Hoe noemen we het groengekleurde woord?
A
hulpwerkwoord
B
voltooid deelwoord

Slide 10 - Quizvraag

Welke twee werkwoorden kunnen het hulpwerkwoord zijn?
A
être & voyager
B
alleen avoir
C
être & avoir
D
avoir & sortir

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Welk hulpwerkwoord moet ik voor deze zin gebruiken?
Ik heb gelezen.
A
être (zijn)
B
avoir (hebben)

Slide 13 - Quizvraag

Welk hulpwerkwoord moet ik voor deze zin gebruiken?
Ik ben gebleven.
A
être (zijn)
B
avoir (hebben)

Slide 14 - Quizvraag

Maak het voltooid deelwoord van 'rouler'

Slide 15 - Open vraag

Maak het voltooid deelwoord van 'changer'

Slide 16 - Open vraag

Vertaal: Hij heeft gekocht (acheter)
A
il a acheté
B
il achète
C
elle a acheté
D
il est acheté

Slide 17 - Quizvraag

Vertaal: Wij hebben gereisd
A
J'ai voyagé
B
Nous avons voyagé
C
Il a voyagé
D
On voyage

Slide 18 - Quizvraag

Wanneer gebruik je être (zijn) als hulpwerkwoord?

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Vertaal: Jij bent aangekomen.
A
Je suis arrivé
B
Elle est arrivée
C
Tu es arrivé
D
Nous sommes arrivés

Slide 21 - Quizvraag

Vertaal: Jullie zijn gevallen
A
Vous êtes tombés
B
Ils sont tombés
C
Je suis tombé
D
Elle est tombée

Slide 22 - Quizvraag

Vertaal: Ruben is gebleven. (rester)

Slide 23 - Open vraag

Vertaal: Naomi is gebleven. (rester)

Slide 24 - Open vraag

Faire: ex. 16D 
Hulp: uitlegblok blz. 25
Klaar?  Maak ex. 16E

Slide 25 - Tekstslide