Weet ik wat alles betekent (woordbetekenissen)? Zo nee, welk woord ga ik opzoeken?
Aanleiding van het schrijven?
Hoofdgedachte?
Wat is de mening van de auteur?
Welke emotie heerst er bij de auteur?
Noteer in je schrift! Zometeen zullen we wat zaken klassikaal bespreken.
timer
10:00
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5
In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Bedenk voor jezelf de volgende zaken
Kan ik het volgende uit deze tekst halen
Onderwerp?
Tekstdoel?
Tekstvorm?
Weet ik wat alles betekent (woordbetekenissen)? Zo nee, welk woord ga ik opzoeken?
Aanleiding van het schrijven?
Hoofdgedachte?
Wat is de mening van de auteur?
Welke emotie heerst er bij de auteur?
Noteer in je schrift! Zometeen zullen we wat zaken klassikaal bespreken.
timer
10:00
Slide 1 - Tekstslide
Woord(groep)en die een negatieve houding van de auteur weergeven d.m.v. het stijlfiguur ironie/sarcasme en/of overdrijving
Alinea 1
Verdwaald in een oerwoud van signaalwoorden, alineaverbanden en argumentatiestructuren
alternatieve realiteit
buitenaardse wereld
Alinea 2
'pretpakket'
dwangmatige
Alinea 3
Citomagistraten
'wetenschap'
'signaalwoorden' en 'verwijzingsrelaties' (alleen vanwege de aanhalingstekens)
Slide 2 - Tekstslide
Woord(groep)en die een negatieve houding van de auteur weergeven d.m.v. het stijlfiguur ironie/sarcasme en/of overdrijving
Alinea 4
-
Alinea 5
objectiveringsdrag
het keurslijf van de bètavakken
Alinea 6
-
Alinea 7
malle
Alinea 8
Citobureaucratie
citowetenschap
Slide 3 - Tekstslide
2: Column
- Boek: blz. 61-62 of
Slide 4 - Tekstslide
Welke vijf tekstdoelen ken je?
Slide 5 - Open vraag
Hoe houd je (vooral) het nieuws bij?
A
Websites of apps
zoals nu.nl / nos.nl
B
Social media zoals Instagram of Twitter
(NOS-stories bijv.)
C
Tv (journaal, dagelijkse talkshows zoals Beau, De vooravond, Op1 etc.)
D
Op een andere manier (of: NIET)
Slide 6 - Quizvraag
Hoe vaak lees je een krant (online of fysiek)?
Volkskrant, NRC, Trouw, BD, De Telegraaf etc.
A
Dagelijks
B
Wekelijks
C
Maandelijks
D
Jaarlijks
Slide 7 - Quizvraag
Lees je weleens columns?
A
Ja
B
Soms
C
Nee
Slide 8 - Quizvraag
Welke columnisten volg / lees je?
Slide 9 - Woordweb
Een column
= Tekstvorm
Verschijnt regelmatig op een vaste plek in een tijdschrift, krant of vakblad
Auteur geeft persoonlijke visie op een actuele gebeurtenis of ontwikkeling (kan tegendraads zijn)
Tekstdoel: kan verschillen (informeren, opiniëren, overtuigen, activeren of amuseren)
Toon: dus verschillend (luchtig, serieus)
Slide 10 - Tekstslide
Iedere columnist kent zijn publiek, en het publiek kent de columnist
Slide 11 - Tekstslide
Wat is op dit moment je (meest waarschijnlijke) studiekeuze?
Slide 12 - Open vraag
Lees de tekst Pretstudies afschaffen?
Blz. 62 in je boek
Nieuw Nederlands online, cursus 2 (Lezen), 2: Column, opdracht 1
Ken je de genoemde woorden bij vraag 2? Zo nee, zoek ze even op!
We bespreken zo eerst klassikaal vraag 1 (onderwerp), 3 (aanleiding van het schrijven), 8 (het kennen van haar lezers) en 15 (tekstdoel).
timer
5:00
Slide 13 - Tekstslide
Zijn jullie het eens met de auteur? Licht je antwoord in een paar woorden toe:
Slide 14 - Open vraag
1: Wat is het onderwerp van de tekst? (formuleer het in één woord)
Slide 15 - Open vraag
15: Wat is het voornaamste tekstdoel van deze tekst?
A
Informeren
B
Opiniëren
C
Overtuigen
D
Activeren
Slide 16 - Quizvraag
Vraag 3 en 8
Een column bevat vaak de aanleiding voor het schrijven van de column.
3: Een programma op Radio 1 over studie-uitval en kans op werk. (al. 1)
Een columnist kent zijn publiek en het publiek kent hem. Daardoor kan hij onderwerpen aansnijden en terminologie hanteren zonder veel te hoeven uitleggen.
8: Alinea 4 - De columnist noemt politici en ze gaat ervan uit dat haar lezers weten wie dat zijn.
Slide 17 - Tekstslide
Let op bij de volgende opdrachten
1: onderwerp?
Dus een woord(groep), geen zin!
2: Zoek alleen woorden op wanneer je de betekenis écht niet weet; probeer uit de context af te leiden.
9: Hoeveel antwoorden moet je hier geven?
Drie: een tegenwerping uit alinea 5, een uit alinea 6 en een uit alinea 7.
10: Strekking?
De hoofdgedachte (belangrijkste boodschap), geformuleerd in één zin.
12: Zinsnede?
Meer dan een woord, korter dan een zin.
13: Ironie? Sarcasme?
Ironie is een milde vorm van spot. Een ironische opmerking is nooit kwetsend bedoeld. Vaak bedoelt de spreker het tegenovergestelde van wat hij zegt. Sarcasme zit tegen het kwetsende aan (maar is het nog net niet).
14. Waar vind je de hoofdgedachte vaak? 15. In welk tekstgedeelte kun je vaak het tekstdoel herkennen?
Inleiding en/of slot
Slide 18 - Tekstslide
Aan de slag!
Maak opdracht 1 (af) > blz. 61-62
Klaar? Maak opdracht 2 op blz. 63
timer
15:00
Slide 19 - Tekstslide
Afronding
Je kan/weet:
wat een column is
de hoofdgedachte en het tekstdoel weergeven van een column
conclusies trekken over de intenties, opvattingen en gevoelens van de auteur