3e klas herhaling grammatica h3+4
1 / 19
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Vervoeg de modale werkwoorden in de verleden tijd
((können) Wir ............... gut kochen
(können) Ihr ............... gut kochen
(können) Sie ............... gut kochen
((können) Wir ............... gut kochen
(können) Ihr ............... gut kochen
(können) Sie ............... gut kochen
Slide 5 - Open vraag
Maak af:
modale werkwoorden hebben in de verleden tijd nooit_______
modale werkwoorden hebben in de verleden tijd nooit_______
A
klankverandering
B
een Umlaut
C
een uitgang
D
alle 3 de voorgaande mogelijkheden.
Slide 6 - Quizvraag
Maak zelf een zin met daarin minimaal 1 modaal werkwoord in de verleden tijd. Je zin moet gaan over iets dat jij deze week hebt meegemaakt.
timer
2:00
Slide 7 - Open vraag
Slide 8 - Tekstslide
Sleep naar de der of ein- groep
Tekst
Der- groep
ein- groep
kein
den
eine
das
keine
die
der
ein
Slide 9 - Sleepvraag
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e: DER
1e: EIN
4e: DER
4e: EIN
das
die
die
die
die
das
den
der
Slide 10 - Sleepvraag
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
nominativ (1e)
ein
ein
keine
dativ (3e)
akkusativ (4e)
eine
Naamvallen : ein-Gruppe
einem
einem
einer
eine
keinen +n
ein
keine
einen
Slide 11 - Sleepvraag
m.
v.
o.
mv.
1e
ein
eine
keine
3e
einem
einer
keinen
4e
ein
Ein-Gruppe
keine
einen
ein
eine
einem
Slide 12 - Sleepvraag
Bezittelijke voornaamwoorden horen ook
bij de EIN-Gruppe:
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
DER
DIE
DAS
DIE
(K)EIN
(K)EINE
(K)EIN
KEINE
asassa
meine
mein
mein
meine
Slide 13 - Sleepvraag
Habt ihr _________ Mann (m) gesehen?
Die Polizei sucht _________ Frau (v).
Im wasser schwimmt _________ Kind (o).
_________ Eltern (mv) sind sehr streng.
_________ Hund (m) isst das Futter
ein
ein
eine
eine
ein
Slide 14 - Sleepvraag
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e: DER
1e: EIN
4e: DER
4e: EIN
ein
eine
eine
eine
eine
ein
einen
ein
Slide 15 - Sleepvraag
Schrijf de 1e, 3e en 4e naamval op van vrouwelijk
van de
"der en de ein- Gruppe"
van de
"der en de ein- Gruppe"
Slide 16 - Open vraag
Slide 17 - Tekstslide
Sprachmittel: Geef een antwoord op de volgende vraag, gebruik minstens 5 woorden.
Wie komme ich zum Potsdamer Platz?
Wie komme ich zum Potsdamer Platz?
Slide 18 - Open vraag
Sprachmittel: Beantworte die frage:
Hast du lust, mit mir nächste Woche shoppen zu gehen?
Hast du lust, mit mir nächste Woche shoppen zu gehen?
