ZTH - lesweek 2

Module: Zorgtechnisch handelen (ZTH), les 2
Docent: Büsra Kumas 
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Module: Zorgtechnisch handelen (ZTH), les 2
Docent: Büsra Kumas 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Lesdoelen
  • Opdracht 
  • Theorie
  • Opdracht 
  • Huiswerk
  • Vragen
  • Afronden

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van de les....

  • Benoem ik welke verschillende wetten er op het gebied van medicatie en gezondheidszorg zijn
  • Benoem ik wat deze wetten regelen
  • Benoem ik aan welke eisen het medicatiebeleid van een instelling moet voldoen
  • Benoem ik het verschil van bekwaam en bevoegd 

Slide 3 - Tekstslide

Medicatiegebruik van cliënten moet altijd onder begeleiding gebeuren. Pas dan is het veilig.


A
Eens
B
Oneens

Slide 4 - Quizvraag

Tweetal opdracht
Tijd
15 min
Hoe
Op papier leeractiviteit 1: onderzoek
Hulp
Het internet 
Uitkomst
Na het afronden van de opdracht zijn jullie instaat om de betekenis van de vaktaal te benoemen
Klaar?
Zoek op waar WKKGZ voor staat en welke 8 punten hierin van belang zijn
timer
15:00

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Geneesmiddelenwet 
  • Regelt welke middelen wel en niet als geneesmiddel worden gezien
  • Regelt welke geneesmiddelen door een drogist mogen worden verkocht
  • Gaat in op de rol van de arts en apotheker

Verkrijgbaarheid van geneesmiddelen: 
  • Geneesmiddelen die uitsluitend op recept (UR) van de arts of specialist verkrijgbaar zijn
  • Geneesmiddelen die zonder recept verkrijgbaar zijn. Deze noem je niet-recept plichtig (NR)

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Medicatiebeleid instellingen
Als instellingen geneesmiddelen beheren en verstrekken dan moet die instelling een medicatiebeleid hebben. 

In dit medicatiebeleid moet staan:
  1. Verantwoordelijkheden en taken van artsen, apothekers en andere beroepsbeoefenaren. 
  2. Regels omtrent bestellen, bewaren, verspreiden en toedienen van medicatie.
  3. Regels rondom medicatie incidenten waarin staat hoe je dan moet handelen
  4. Regels rondom scholing; wie moet scholing volgen, hoe vaak moet dat gebeuren. Na het succesvol afronden van die scholing kan een bekwaamheidsverklaring worden afgegeven voor een bepaalde handeling.

Slide 10 - Tekstslide

CBG

Slide 11 - Tekstslide

Wet- BIG
Er zijn veel wetten omrent de gezondheidszorg
Wet BIG staat voor = Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg

De Wet BIG maakt onderscheidt tussen:
● Voorbehouden handelingen -> infuus aanbrengen
● Risicovolle handelingen -> bloeddruk opmeten 


Welke zorgverleners vallen onder de wet BIG?
Om de hoeveel jaar moeten zorgverleners met een BIG-registratie zich her registreren?

Slide 12 - Tekstslide

Bevoegd
Je bent bevoegd als je een opleiding hebt gevolgd die vereist is voor de zorg en handelingen die je verricht.






Slide 13 - Tekstslide

Bekwaam 
Bekwaam: Weten hoe een handeling moet worden uitgevoerd (ervaring). 

Voorbeeld: Een arts kan gedurende zijn opleiding hebben geleerd hoe hij een injectie moet zetten. Als hij dat jaren niet gedaan heeft is die kennis verwaterd en is hij niet meer bekwaam. 





Slide 14 - Tekstslide

Goed om te weten
Privé situaties:
  • Cliënten, ouders of mantelzorgers die voorbehouden handelingen uitvoeren vallen niet onder de wet BIG.

Noodsituaties:
  • In geval van nood mag iedereen een voorbehouden handeling uitvoeren.

Slide 15 - Tekstslide

Individuele opdracht
Tijd
20 min
Hoe
Op papier, leeractiviteit 2: verschillende soorten medicatie, bijwerkingen 
Hulp
Het internet 
Uitkomst
Je benoemt bij de meest voorkomende lichamelijke klachten en ziektes de bijhorende medicaties
Klaar?
Zoek informatie over: Psychofarmaca. Wat is het, welke categorieën zijn er, werking, bijwerking, indicatie etc. 
timer
20:00

Slide 16 - Tekstslide

Klassikale opdracht
  • Wat regelt de Wet BIG? 
  • Wat regelt de geneesmiddelenwet? 
  • Wat is het verschil tussen bevoegd en bekwaam zijn?
  • Wat is het verschil tussen een risicovolle en een voorbehouden handeling?
  • Aan welke eisen moet het medicatiebeleid van een instelling voldoen? 

Slide 17 - Tekstslide

Psychofarmaca
Is een vorm van medicatie die kan worden voorgeschreven bij psychische klachten. ​

Deze medicatie beïnvloed het: ​
  • Denken​
  • Voelen​
  • Handelen​

Psychofarmaca mag alleen door een arts of psychiater worden voorgeschreven.





Slide 18 - Tekstslide

Psychofarmaca
Psychofarmaca worden in vier hoofdgroepen onderverdeeld. Te weten: ​
  • kalmerende medicijnen​
  • stimulerende medicijnen​
  • medicijnen die de stemming beïnvloeden​
  • anti psychotische medicijnen.



Slide 19 - Tekstslide

Kalmerende medicijnen

Deze medicijnen worden vaak voorgeschreven bij:​
  • Angststoornissen​
  • Slaapproblemen​
  • Ze verminderen angstgevoelens en helpen met in en doorslapen. ​
  • De officiële naam hiervan is "benzodiazepines" maar ze worden ook wel "pammetjes" of "bezo's"genoemd




Slide 20 - Tekstslide

Werking

  1. Geeft rust​;
  2. Remt angst​;
  3. Werkt slaapverwekkend​;
  4. Vertragen de hersenactiviteit​.

Ze mogen maar tijdelijk, zo'n veertien dagen, worden gebruikt omdat ze verslavend zijn





Slide 21 - Tekstslide

Bijwerkingen
  • verminderd reactievermogen​;
  • afvlakking van gevoelens​;
  • depressie​;
  • vermoeidheid​;
  • minder zin in seks​;
  • duizeligheid.





Slide 22 - Tekstslide

Stimulerende middelen

Ook wel stimulantia genoemd worden voorgeschreven bij:​
  • ADHD​
  • Nacrolepsie; dit is een ziekte die zich kenmerkt door grote vermoeidheid, slaapaanvallen en verlies van controle over de spieren.


Slide 23 - Tekstslide

Werking

  • Het middel werkt in op het centrale zenuwstelsel. Bij mensen met narcolepsie voorkomt dit slaapaanvallen en worden ze alerter. ​

  • Bij mensen met ADHD werkt dit middel ook in op het centrale zenuwstelsel maar vermindert het juist de prikkelgevoeligheid en remt het impulsen waardoor de cliënt zich beter kan focussen​.

  • Als iemand met ADHD al rustig is en dan een stimulant krijgt kan dit wel leiden tot onrust/slapeloosheid. Daarom geeft dit middel niet in de avond.


Slide 24 - Tekstslide

Gevolgen

Stimulantia hebben interacties met andere stoffen zoals:​
  • Alcohol​
  • Antipsychotica​
  • Antidepressiva ​
  • Middelen tegen een hoge bloeddruk




Slide 25 - Tekstslide

Werking met MAO remmers

MAO-remmers zijn middelen die worden gebruikt tegen:​
  • Depressie​
  • De ziekte van Parkinson​
  • Angststoornissen​

Als je MAO-remmers in combinatie met stimulantie gebruikt kan dit acuut gevaarlijk zijn. Bij elk middel moet een arts weten wat men gebruikt, bij dit middel geldt dat in het bijzonder










Slide 26 - Tekstslide

Bijwerkingen MAO remmers

  • slapeloosheid​
  • nervositeit​
  • hoofdpijn​
  • hartkloppingen​
  • verminderde eetlust​
  • misselijkheid​
  • droge mond.






Slide 27 - Tekstslide

Medicijnen die de stemming beïnvloeden ​

Zijn twee soorten van:​
  1. Antidepressiva​
  2. Stemmingsstabilatoren








Slide 28 - Tekstslide

Bijwerkingen

  • maag- en darmklachten​;
  • misselijkheid​;
  • hoofdpijn.​

Deze bijwerkingen treden vaak snel op. ​
  • Het verminderen van de depressive klachten is pas na verloop van tijd merkbaar. Antidepressiva zijn niet verslavend. ​
  • Als men wil stoppen moet dit geleidelijk worden afgebouwd. Men kan last ervaren van ontwenningsverschijnselen




















Slide 29 - Tekstslide

Stemmingsstabilsatoren

  • Maken de stemming weer gelijkmatig. De stemming van de cliënt schiet niet meer alle kanten op. ​

Wordt voorgeschreven bij:​
  • bipolaire stemmingsstoornis​
  • cyclothyme stemmingsstoornis (milde vorm van een bipolaire stoornis)​
  • Manie (veel energie, euforisch gevoel, soms psychoses)




Slide 30 - Tekstslide

Bijwerkingen

  • gewichtstoename​
  • misselijkheid​
  • tremor (zoals trillende handen)​
  • irritaties aan de huid​
  • problemen met lever en nieren​
  • vermoeidheid​
  • lusteloosheid​
  • stijve spieren​
  • en soms zelfs depressiviteit en suïcidaliteit.












Slide 31 - Tekstslide

Stemmingsstabilsatoren

De meest bekende stemmingsstabilisator heet "Lithium"​
Het gebruik van dit middel is niet zonder risico's​
Er bestaat een mogelijkheid tot lithiumvergiftiging. ​
Dit ontstaat geleidelijk. ​

Je kunt dit herkennen aan:​
beven, misselijkheid, braken, buikkramp en diarree​
concentratieverlies, sloomheid, sufheid en slaperigheid​
een zwaar gevoel in armen en benen, spierzwakte​
een ‘dronkemansgang' en/of ‘dronkemansspraak'​
verwardheid, spiertrekkingen en toevallen.













Slide 32 - Tekstslide

Risico's

Het risico op lithiumvergiftiging neemt toe als:​
  • Men onvoldoende drinkt​
  • Men teveel sport​
  • Men braakt​
  • Men diarree heeft​
  • Men andere medicatie gebruikt zoals:​
  • Antibiotica​
  • Plasmiddelen​
  • Sommige medicatie tegen een hoge bloeddruk





















Slide 33 - Tekstslide

 Lithiumvergiftging 

Om lithiumvergiftging te voorkomen moet men bloedtesten afnemen.​
  • In het begin wekelijks​
  • Later maandelijks​
  • Daarna elke drie tot maximaal zes maanden.​

Als je ziet dat iemand een lithiumvergiftiging heeft dan:​
  • Waarschuw je de psychiater.​
  • Geef je cliënt te drinken​.
  • Geef je een middel met veel zout. ​

Afbouwen van het gebruik doe je altijd in overleg met een arts. 































Slide 34 - Tekstslide

Antipsychotica

Zijn medicijnen die worden gegeven ter onderdrukking van psychoses. ​

Er zijn twee soorten antipsychotica: ​
  • Klassieke antipsychotica: ​
  • Atypische antipsychotica. ​
  • De klassieke onderdrukken de "positieve symptomen". Dit zijn de symptomen die optreden als iemand psychotisch is. ​

De atypische antipsychotica onderdrukken de positieve en de negatieve symptomen. Negatieve symptomen horen bij gedrag dat afneemt. Bijvoorbeeld; verminderde concentratie. 






Slide 35 - Tekstslide

Werking antipsychotica


Na verloop van tijd, dus niet direct, nemen de psychoses af. ​

Verminderd waandenkbeelden








Slide 36 - Tekstslide

Bijwerkingen antipsychotica

Bij klassieke antipsychotica: ​
  • stijve spieren​
  • trillen​
  • onbedoelde spierbewegingen.​

Deze kenmerken zijn blijvend. Ook als men is gestopt met het middel














Slide 37 - Tekstslide

Bijwerkingen antipsychotica

Bij atypische antipsychotica​
  • gewichtstoename​
  • somberheid​
  • Obstipatie.​
  • stijfheid van de spieren​
  • seksuele problemen​
  • trillingen (tremoren)​
  • vervlakking van emoties​
  • sufheid.​


Bij het stoppen van dit middel nemen de bijwerkingen af. 


























Slide 38 - Tekstslide

Risico's bij gebruik van atypische antipsychotica: ​

Stofwisseling kan verstoord raken. Er ontstaat een combinatie van de volgende klachten: ​
  • ​hoge bloeddruk​
  • diabetes​
  • verhoogd cholesterol​
  • overgewicht.​
  • extra risico op het ontwikkelen van hart en vaat ziekten.






Slide 39 - Tekstslide

Medicatieproces​​

Bij het medicatieproces zijn vaak veel mensen betrokken. Onder het medicatieproces verstaat men alle stappen die worden gezet vanaf het voorschrijven tot de evaluatie van de gebruikte medicatie. ​

Om fouten te voorkomen moet van elk betrokken persoon duidelijk zien wie welke verantwoording heeft. ​

Het medicatieproces bestaat uit zes stappen. Dit zijn ze: 
  1. Voorschrijven​
  2. Afleveren​
  3. Opslag en beheer van de medicatie​
  4. Klaarmaken en klaarzetten van de medicatie​
  5. Aanreiken, toedienen en rapportage​
  6. Evaluatie














Slide 40 - Tekstslide

Voorschrijven van medicatie

  • Een arts heeft een ziekte vastgesteld en schrijft medicatie voor. ​

  • De cliënt is verantwoordelijk om relevante informatie door te geven aan de arts. Zoals bijvoorbeeld het hebben van een allergie

Slide 41 - Tekstslide

Afleveren

  • De apotheek zet de medicatie klaar​.
  • De apotheek maakt afspraken met de cliënt of de instelling over het moment waarop de medicatie wordt afgeleverd. ​
  • De apotheek regelt dat op het medicatieoverzicht en de toedienlijst van de cliënt alle verstrekte medicatie staat vermeld. 



Slide 42 - Tekstslide

Opslag en beheer van de medicatie

Afhankelijk van de woonsituatie van de cliënt, thuis of in een instelling. ​

Bij de cliënt thuis: ​
  • Client is zelf verantwoordelijk voor het juist opslaan van de medicatie. ​

Client krijgt hiervoor soms advies zoals bijvoorbeeld:​
  • Op een plek bewaren waar geen kinderen bij kunnen komen​
  • In een afgesloten doos in de koelkast bewaren.​
  • Deze afspraken moeten worden vastgelegd in het zorgdossier. 










Slide 43 - Tekstslide

Opslag en beheer van de medicatie

Bij een instelling:​
  • Medicijnen moeten in een afsluitbare (koel) kast of ruimte worden bewaard. ​
  • Opiaten moeten in een aparte afsluitbare ruimte worden opgeslagen die niet kan worden verplaatst.​
  • Regelmatig controleren of de medicijnen nog vallen binnen de houdbaarheidsdatum. Zo niet, dan moet de medicatie in een aparte container worden afgevoerd naar de afdeling klein chemisch afval van de gemeente.














Slide 44 - Tekstslide

Klaarmaken en klaarzetten van medicatie ​

Soms moet medicatie nog worden klaargemaakt; zoals het vermalen van een medicijn. ​

Hieraan zitten de volgende risico's:​
  • ​de werking van het medicijn kan veranderen​
  • de werking van het medicijn kan verminderen​
  • de zorgvrager kan maagklachten krijgen​
  • de kans is groter dat medicijnen verwisseld worden​
  • de kans op interactie met andere medicijnen en voedingsmiddelen neemt toe​
  • door contact van het medicijn met de huid kunnen er gevaren voor de maler ontstaan
























Slide 45 - Tekstslide

Klaarzetten van medicijnen

  • Soms hebben cliënten hulp nodig bij het klaarzetten van medicatie, soms niet. ​
  • Afspraken hierover moeten zijn gemaakt en voor een ieder helder zijn​.
  • Deze afspraken moeten worden genoteerd in het zorgdossier​.
  • Teken na het klaarzetten de toedien lijst af. 




























Slide 46 - Tekstslide

Aanreiken, toedienen en rapportage

Als de cliënt zelf zijn medicatie kan aanreiken is de cliënt ook zelf verantwoordelijk voor de controle van:​
  • Het soort medicatie​
  • De dosering​
  • Het tijdstip ​
  • De manier van toedienen​

Als de cliënt dit zelfstandig kan en mag moet dit worden vastgelegd in het zorgdossier


































Slide 47 - Tekstslide

Toedienen

Als de cliënt niet zelfstandig zijn medicatie kan innemen dan moet jij dat doen aan de hand van de toedienlijst. ​
Om zo min mogelijk fouten te maken is de "vijf J-regel" opgesteld. ​
Dit staat voor:
  1. Juiste zorgvrager​
  2. Juiste medicijn​
  3. Juiste dosering​
  4. Juiste tijdstip​
  5. Juiste wijze van toedienen

















































Slide 48 - Tekstslide

Toedienen

Sommige losse medicijnen moeten dubbel gecontroleerd worden:​ 
  • Medicijnen die bij een foute dosering risicovol zijn zoals Insuline​
  • Medicijnen tegen kanker.​
  • Een extra persoon controleert dan de medicatie volgens de regel van vijf.​
  • Na het toedienen rapporteer je eventuele problemen.

















































Slide 49 - Tekstslide

Evaluatie

  • Evalueer de werking en eventuele bijwerkingen met de cliënt en de arts. ​
  • Evalueer met de cliënt en de betrokkenen de aangeboden ondersteuning op het gebied van klaarzetten, aanreiken en toedienen van medicatie.​
  • Schrijf eventuele afspraken hierover op in het zorgdossier. ​
  • Mocht er een fout zijn gemaakt dan rapporteer je dit ook en meldt je dan aan je leidinggevende en eventueel een arts. 





















































Slide 50 - Tekstslide

Lesdoelen check
  • Ik benoem welke verschillende wetten er op het gebied van medicatie en gezondheidszorg zijn
  • Ik benoem wat deze wetten regelen
  • Ik benoem aan welke eisen het medicatiebeleid van een instelling moet voldoen
  • Ik benoem het verschil tussen bevoegd en bekwaam 

Slide 51 - Tekstslide

Huiswerk lesweek 3 
  • Leeractiviteit 3: medicatie en wetgeving (Itslearning)
  • Deadline: 21 februari  23:59u
  • Inleveren: via Itslearning 

Slide 52 - Tekstslide

Slide 53 - Tekstslide

Slide 54 - Tekstslide