Herhaling hoofd- en bijzaken

WELKOM BIJ NEDERLANDS 2P
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

WELKOM BIJ NEDERLANDS 2P

Slide 1 - Tekstslide

Lees in je leesboek
timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

PROGRAMMA
1 Herhaling hoofd- en bijzaken met opdrachten
2Herhaling feit, mening, standpunt en argument
 

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen hoofd- en bijzaken?

Slide 4 - Woordweb

HOOFDZAKEN

- alle belangrijke zaken die over een onderwerp worden gegeven


- hoofdzaken lees je vaak in de inleiding, in het slot en in de kernzin van elke alinea


- tussenkopjes en anders gedrukte woorden kunnen ook helpen om hoofdzaken te vinden

Slide 5 - Tekstslide

HOOFDZAKEN

- je kunt signaalwoorden gebruiken om te bekijken of iets een hoofd- of bijzaak is


- signaalwoorden als ten eerste, ten tweede, vervolgens geven vaak belangrijke informatie aan (dat zijn dus hoofdzaken)

Slide 6 - Tekstslide

BIJZAKEN

- de minder belangrijke informatie over het onderwerp


- bijzaken kun je weglaten in een tekst, het belangrijkste blijft over. Je snapt de tekst dan nog steeds.


- voorbeelden, extra uitleg


Slide 7 - Tekstslide

Opdracht:

 School dicht om spinnenplaag

OPDRACHT

We lezen samen een tekst. Daarna krijg je hier vragen over. Deze gaan over of een zin uit de tekst een hoofd- of bijzaak is. 


Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Hoofdzaak of bijzaak?
De valse weduwe houdt van
warme, donkere plekken.
A
Hoofdzaak
B
Bijzaak

Slide 10 - Quizvraag

Hoofdzaak of bijzaak?
De Britse school 'Dean
Academy' is gesloten.
A
Hoofdzaak
B
Bijzaak

Slide 11 - Quizvraag

Hoofdzaak of bijzaak?
De spinnen zijn ontdekt in het computerlokaal.
A
Hoofdzaak
B
Bijzaak

Slide 12 - Quizvraag

Hoofdzaak of bijzaak?
De 'Dean Academy' heeft geen
herfstvakantie of ijsvrij.
A
Hoofdzaak
B
Bijzaak

Slide 13 - Quizvraag

Feit
Een feit is iets wat echt zo is. Je kunt het controleren. Je ontdekt dan of het waar of niet waar is. Als het waar is, is het een feit. Bijvoorbeeld: Mijn buurvrouw is arts.

Slide 14 - Tekstslide

Mening
Een mening of standpunt is een uitspraak over wat iemand vindt van iets of hoe iemand ergens over denkt. Met een mening of standpunt kun je het eens of oneens zijn. Je herkent een mening soms aan woorden als ik vind en volgens mij. Bijvoorbeeld: Ik vind werken in een ziekenhuis spannend

Slide 15 - Tekstslide

Ik vind Nederlands een leuk vak
A
Feit
B
Mening

Slide 16 - Quizvraag

De Efteling is het leukste pretpark in Nederland
A
Feit
B
Mening

Slide 17 - Quizvraag

In de Efteling staat de achtbaan Joris en de Draak
A
Feit
B
Mening

Slide 18 - Quizvraag

Argument
Als je uitlegt waarom je een bepaalde mening hebt of als je een mening wilt verdedigen, gebruik je een argument. Een argument herken je vaak aan woorden als want, omdat, namelijk en immers.

Slide 19 - Tekstslide

Tip
Let op: soms lijkt het alsof iets een feit is, maar dat is niet zo. Bijvoorbeeld: IJs is heerlijk. Dit is iets wat iemand vindt, dus is het een mening. Je kunt het ermee eens of oneens zijn. Tip: je kunt er Ik vind voor zetten, dan ontdek je dat Ik vind ijs heerlijk een mening is.

Slide 20 - Tekstslide

De Chinese muur ligt in China.
A
Feit
B
Mening

Slide 21 - Quizvraag

We lezen samen bovenstaande tekst. 
Hierna volgen een aantal vragen over de tekst.

Slide 22 - Tekstslide

Wat is de kernzin in alinea 1?


A
Zin 1 is de kernzin
B
Zin 2 is de kernzin

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de kernzin in alinea 1?


A
Zin 1 is de kernzin
B
Zin 2 is de kernzin
C
Zin 3 is de kernzin
D
Zin 4 is de kernzin

Slide 24 - Quizvraag

Aan welk signaalwoord in de tweede alinea kun je zien dat er een uitleg volgt?
A
niet
B
moet je
C
wil je
D
zo

Slide 25 - Quizvraag

Feit
Mening
IJs is lekker
Gras is groen
Fries is een dialect
1 jaar heeft 12 maanden
Bloemen zijn mooi

Slide 26 - Sleepvraag

Zijn er nog vragen over hoofdzaken, bijzaken, feiten, meningen en argumenten?

Slide 27 - Open vraag