Les 2 Herhaling Beleggen en H19 en convertaarbare lening

Intrinsieke waarde
voorziening
effecten
deelneming
Goodwill
Eigen vermogen
vreemd lang vermogen
liquide middelen
financiële vaste activa
Immateriele vaste activa
1 / 32
volgende
Slide 1: Sleepvraag
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Intrinsieke waarde
voorziening
effecten
deelneming
Goodwill
Eigen vermogen
vreemd lang vermogen
liquide middelen
financiële vaste activa
Immateriele vaste activa

Slide 1 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Rechts geeft het verloop van de lasten van een annuïteitenhypotheek weer
B
Rechts geeft het verloop van de lasten van een lineaire hypotheek weer

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

geldgever
geldnemer
geld
hypotheekgever
hypotheeknemer
hypotheekrecht

Slide 3 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Koers van een obligatie 
Je hebt een obligatie van € 10.000 nominaal in bezit gekocht tegen een koers van 100%. De komende 5 jaar geeft deze obligatie een vaste rente van 5% per jaar. Je wilt de obligatie verkopen, omdat je het geld nodig hebt voor een wereldreis. 

Op het moment van verkoop worden ook nieuwe obligaties uitgegeven met een vergelijkbaar risico en een looptijd van 5 jaar. Deze geven een rente van 7,5% per jaar. 

Zal de koers waartegen je jouw obligatie kunt verkopen hoger of lager dan 100% zijn? 
Lager: een belegger wil jouw obligatie wel kopen, maar tegen een koers waarbij hij gemiddeld 7,5% rendement per jaar heeft. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Converteerbare obligatielening
  • Lening waarvan de aflossing mogelijk niet in geld, maar in aandelen wordt gedaan
  • Waarom geven ondernemingen een converteerbare obligatie uit in plaats van aandelen of een gewone obligatie? 
  • Keuze kan bij onderneming of belegger liggen (gevolg?)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Conversiekoers
  • Voorwaarden conversie staan in prospectus

Voorbeeld 
Eén obligatie van € 1.000 nominaal kan met bijbetaling van € 200 worden omgewisseld in 20 aandelen van nominaal € 50 per stuk

Bereken de conversiekoers

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Conversiekoers
  • Voorwaarden conversie staan in prospectus

Voorbeeld 
Eén obligatie van € 1.000 nominaal met bijbetaling van € 200 kan worden omgewisseld in 20 aandelen van nominaal € 50 per stuk

Bereken de conversiekoers
(1.000 + 200)/20= € 60              Gevolg? 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Conversiekoers
  • Voorwaarden conversie staan in prospectus

Voorbeeld 
Eén obligatie van € 1.000 nominaal met bijbetaling van € 200 kan worden omgewisseld in 20 aandelen van nominaal € 50 per stuk

Bereken de conversiekoers
(1.000 + 200)/20= € 60              Gevolg? € 10 agio per aandeel 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Converteerbare obligaties:
Stel je kunt twee converteerbare obligaties met een nominale waarde van € 500 per stuk tegen bijbetaling van € 100 inwisselen tegen 10 aandelen. Wat is de conversieprijs?
A
€ 50
B
€ 60
C
€ 100
D
€ 110

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Conversie verwerken op de balans
Welke posten wijzigen n.a.v. conversie?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Niau NV heeft een 3,5% converteerbare obligatielening uitstaan. De conversievoorwaarden zijn: 8 obligaties (nominaal €40) met bijbetaling van €250 levert 5 aandelen (nominaal €100) op.
Wat is de conversieprijs (van één aandeel)?
A
€304
B
€64
C
€114
D
€93,75

Slide 11 - Quizvraag

€250 + 8 * €40 / 5 = €114

Niau NV heeft een 3,5% converteerbare obligatielening uitstaan. De conversievoorwaarden zijn: 8 obligaties (nominaal €40) met bijbetaling van €250 levert 5 aandelen (nominaal €100) op. De conversieprijs is €114. Hoeveel agio ontstaat er bij deze conversie?
A
€14
B
€570
C
€112
D
€70

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lang vreemd vermogen
Kort vreemd vermogen
Hypothecaire lening
Obligatielening
Leverancierskrediet
Onderhandse lening
Afnemerskrediet
Converteerbare obligatielening

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een NV plaatst obligaties met een nominale waarde van € 100 tegen 3% interest (coupon).
De emissiekoers is 98%. De marktrente moet dus ...... de interest op de obligatie.
A
Lager zijn dan
B
Gelijk zijn aan
C
Hoger zijn dan

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Converteerbare obligaties:
Stel je kunt twee converteerbare obligaties met een nominale waarde van € 500 per stuk tegen bijbetaling van € 100 inwisselen tegen 10 aandelen. Wat is de conversieprijs?
A
€ 50
B
€ 60
C
€ 100
D
€ 110

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Converteerbare obligaties:
Stel je kunt twee converteerbare obligaties met een nominale waarde van € 500 per stuk tegen bijbetaling van € 100 inwisselen tegen 10 aandelen. De nominale waarde van één aandeel is € 100. Hoeveel agio ontvangt de NV per aandeel?
A
€ 10
B
€ 100
C
€ 50
D
€ 0

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je verkoopt laptops op rekening.
Hier is (voor jou) sprake van:
A
ontvangen leverancierskrediet
B
verstrekt leverancierskrediet
C
ontvangen afnemerskrediet
D
verstrekt afnemerskrediet

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je verkoopt laptops en jouw klanten moeten vooraf betalen.
Hier is (voor jou) sprake van:
A
ontvangen leverancierskrediet
B
verstrekt leverancierskrediet
C
ontvangen afnemerskrediet
D
verstrekt afnemerskrediet

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je koopt laptops in op rekening.
Hier is (voor jou) sprake van:
A
ontvangen leverancierskrediet
B
verstrekt leverancierskrediet
C
ontvangen afnemerskrediet
D
verstrekt afnemerskrediet

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je koopt laptops in en je moet vooraf betalen.
Hier is (voor jou) sprake van:
A
ontvangen leverancierskrediet
B
verstrekt leverancierskrediet
C
ontvangen afnemerskrediet
D
verstrekt afnemerskrediet

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In deze twee gevallen is sprake van kort vreemd vermogen (KVV)
A
ontvangen leverancierskrediet
B
verstrekt leverancierskrediet
C
ontvangen afnemerskrediet
D
verstrekt afnemerskrediet

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In deze twee gevallen is sprake van vlottende activa (VLA)
A
ontvangen leverancierskrediet
B
verstrekt leverancierskrediet
C
ontvangen afnemerskrediet
D
verstrekt afnemerskrediet

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

LVV
KVV
VLA
Onderhandse lening
Hypothecaire lening
Achtergestelde lening
Crediteuren
Obligatielening
Ontvangen afnemerskrediet
Rekening-courantkrediet
Verstrekt afnemerskrediet
Debiteuren

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer je je debiteuren 'doorverkoopt' dan noem je dit
A
sale-and-lease-back
B
factoring
C
consignatievoorraad
D
cloudoplossingen

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer je je vaste activa verkoopt en vervolgens 'huurt' dan noem je dit
A
sale-and-lease-back
B
factoring
C
consignatievoorraad
D
cloudoplossingen

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer je pas eigenaar wordt van de voorraad wanneer je deze verkoopt, dan noem je dit:
A
sale-and-lease-back
B
factoring
C
consignatievoorraad
D
cloudoplossingen

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

rest stof H20 en H21 zie pwp

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

schrijf op welke vormen van KVV en LVV je kent.

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies