les 2 19.3/19.4/19.5

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startopdracht

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Feyenoord city?
Heel graag
Ja
Geen mening
Nooit

Slide 3 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

3

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

00:16
Wat valt er niet onder vreemd vermogen?
A
onderhandse lening
B
hypothecaire lening
C
agioreserve
D
obligaties

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

01:18
Waarom is deze zin bedrijfseconomisch onjuist 'De helft komt via een hypotheek van de Amerikaanse bank Goldman Sachs'
A
de helft van de lening komt niet van Goldman Sachs
B
het woord hypotheek gaat over het recht van een hypotheek
C
er is hier geen onderpand
D
onzin deze zin is juist

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

01:25
Noem één verschil tussen een lineaire en annuïtaire hypothecaire lening

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag
1) Startopdracht
2) §19.3 t/m §19.5
3) Evaluatie

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
1) je kunt één verschil benoemen tussen een obligatie en aandeel
2) je kunt uitrekenen of een obligatie lening wordt uitgegeven in agio of disagio 
3) je kunt benoemen wat het effect van marktrente heeft of op de koersprijs van een obligatielening
4) je kunt uitleggen wat een converteerbare obligatie is

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

§19.3 Obligatielening

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Obligatielening 
Lening opgeknipt in kleinere verhandelbare delen (bewijs van deelneming in een geldlening) 

Verschillen tussen aandelen en obligaties?
  • eigen vermogen - vreemd vermogen 
  • dividend - rente 
  • wel zeggenschap - geen zeggenschap
  • geen aflossing - wel aflossing 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

aandelen
obligaties
eigendomsbewijs
recht op dividend
schuldbewijs
rente
hoge(re) volatiliteit
minder risico
zeggenschap via AVA
krijgt bij faillissement eerst geld terug

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een obligatie is...
A
een schuldbewijs dat recht geeft op een interestvergoeding als de winst dat toelaat.
B
een eigendomsbewijs van een vennootschap onder firma.
C
een schuldbewijs van een NV dat recht geeft op koerswinsten.
D
een schuldbewijs van een organisatie waarmee je op het einde van de looptijd de nominale waarde van de obligatie krijgt uitgekeerd

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Obligatie = schuldbewijs
Waarom kopen?
1. hogere rente percentage
2. minder risico
Waarom uitgeven?
1. je kunt de geldlening opsplitsen
in kleinere bedragen

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aandeel vs obligatie

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke stelling is goed of fout?
I. Aandelen en obligaties zijn eigendomsbewijzen: dit betekent dat de bezitter ervan voor een deel(tje) eigenaar is van de NV.
II. De waarde die op een obligatie gedrukt staat noemen we de nominale waarde.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Agio en disagio
Bij een emissie van obligatieleningen zijn er 10.000 obligaties met een nominale waarde van €500 en 4% rente, waarbij de uitgiftekoers 103% is. 
Vraag: Hoeveel is de totale agio van deze uitgifte?
103% - 100% = 3% agio (emissiekoers - nominale waarde)
3% x €500 = €15,-     10.000 x €15,- = €150.000

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plaatsen obligaties
De emissiekoers is:

  • A pari --> Gelijk aan de nominale waarde
  • Boven pari --> Boven de nominale waarde (agio)
  • Beneden pari --> Onder de nominale waarde (disagio)

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een obligatielening wordt uitgegeven voor de koers van 98%.
Er ontstaat...
A
agio
B
tantiemes
C
dividend
D
disagio

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een obligatie wordt momenteel verhandeld voor €950 (€1000 start a 5%) en heeft nog 4 jaar te gaan.
Wat is de koerswaarde?
A
€1000
B
€1050
C
€950
D
1020

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als ik mijn gekochte obligatielening van 5% interest overweeg te verkopen en de nieuwe obligaties worden aangeboden met 6% interest, wat kan ik dan doen?
A
Nieuwe obligaties bijkopen
B
de verkoopprijs (koers) van de obligatie verlagen
C
nog een enige tijd bewaren tot de marktrente weer daalt
D
de verkoopprijs (koers) van de obligatie verhogen

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jij leent €1.000 euro aan je vriend uit daar krijg jij 3% interest per jaar voor, lening A. Nu wil je van deze lening af dus ga je deze verkopen, maar tegenwoordig krijg je voor €1.000 een lening 4% interest, lening B.

Vraag: jouw klasgenoot wilt een lening kopen welke kiest hij dan?

Slide 23 - Tekstslide

Kiest voor lening B, want daar ontvangt hij meer interest voor bij eenzelfde bedrag dat hij moet betalen.
Jij leent €1.000 euro aan je vriend uit daar krijg jij 3% interest per jaar voor, lening A. Nu wil je van deze lening af dus ga je deze verkopen, maar tegenwoordig krijg je voor €1.000 een lening met 4% interest, lening B. 


Vraag: Jij besluit de prijs van jou lening te verlagen naar €900 welke lening is dan interessant?

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Effect van marktrente
Wat is het effect van een verandering van de marktrente op obligaties?
  • nieuwe intereststand (marktrente) > interest op obligatie: huidige koers obligatie < 100% (disagio). 
  • nieuwe intereststand (marktrente) < interest op obligatie: huidige koers > 100% (agio)

Slide 25 - Tekstslide

Nieuwe obligatie (7% interest) is interessanter dan de oude obligatie (6% interest) dus de belegger kan de oude obligatie allen verkopen tegen een lagere koers. 
Obligatie elk €10 nom.
Koers is 105%. Plaatsing is dan:
Obligatie elk €10 nom.
De koers van obligaties is nu €10. Plaatsing is dan:
Agio van 50 cent

Disagio van 10 cent

Boven pari
A pari, geen agio, noch disagio
Onder pari

Slide 26 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

§19.4 Converteerbare obligatie

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een converteerbare obligatie is
A
Een obligatie met hoge rente
B
Een obligatie met stemrecht
C
Een obligatie die omwisselbaar is in aandelen
D
Een obligatie die halverwege de looptijd afgelost kan worden.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Converteerbare obligatielening 
Voorbeeld: een 4% Obligatielening 
Conversievoorwaarden: Voor 1 obligatie van €500 nominaal en bijbetaling van €160, ontvang je bij conversie 10 aandelen met een nominale waarde van €50.

Wat is de conversieprijs?     (€500 + €160)/10 = €66
Wat is de agio per aandeel?     €66 - €50 = €16   
Wat is het voordeel voor een houder van 1 obligatie bij een aandelenkoers van €80 ?  
10 x (€80-€66) = €140            

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Niau NV heeft een 3,5% converteerbare obligatielening uitstaan. De conversievoorwaarden zijn: 8 obligaties (nominaal €40) met bijbetaling van €250 levert 5 aandelen (nominaal €100) op. De conversieprijs is €114. Hoeveel agio ontstaat er bij deze conversie?
A
€14
B
€570
C
€112
D
€70

Slide 30 - Quizvraag

€250 + 8 * €40 - €100 * 5 = €70

Niau NV heeft een 3,5% converteerbare obligatielening uitstaan. De conversievoorwaarden zijn: 8 obligaties (nominaal €40) met bijbetaling van €250 levert 5 aandelen (nominaal €100) op.
Wat is de conversieprijs (van één aandeel)?
A
€304
B
€64
C
€114
D
€93,75

Slide 31 - Quizvraag

€250 + 8 * €40 / 5 = €114

Andere soorten obligaties
1) winstdelende obligaties
2) achtergestelde obligatie of kapitaalobligatie. 

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als ik naar een plaatselijke supermarkt ga en ik morgen terug kom om mijn rekening te betalen is er sprake van leverancierskrediet
Eens
Oneens

Slide 33 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

§19.5 Leverancierskrediet

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Consumptief leverancierskrediet: krediet dat een leverancier verleend aan een consument (aan particulieren).
Bijv: Jij bestelt nieuwe nike schoenen en je betaald deze pas over een maand

Voordeel: 
  • kosten voor de leverancier zijn laag
  • klantenbinding

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Productief leverancierskrediet: krediet dat een bedrijf verleent aan een ander bedrijf.
Bijv: een restaurant bestelt een nieuwe voorraad drank en betaald deze pas over een maand. 
Voordeel:
  • kosten zijn meestal lager dan bankkrediet
  • risico voor de leverancier is kleiner dan voor de bank omdat de leverancier beter weet hoe de klant ervoor staat.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Korting contant
Wanneer de afnemer binnen een bepaalde tijd betaald mag hij een percentage van het te betalen bedrag aftrekken. 

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rekensom
Klant moet binnen 4 weken betalen.
Bij betaling binnen 1 week krijgt de klant 1% korting over €10.000 ("korting voor contante betaling")
Vraag: Wat zijn de kosten ven het leverancierskrediet in procenten (op jaarbasis)?

4 weken - 1 week = 3 weken
Dus 3 weken krediet kost de klant 1% korting oftewel €100 want deze krijgt de klant niet meer.
Eenvoudige manier: 1% / 3 weken x 52 weken = 17,3% per jaar.
Betere manier: uitgaan dat de oorspronkelijke prijs 99% x €10.000 is. Dan is de korting:
€100/€9900 x 17,3% = 17,5%

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opgaves
19.4 ; 19.5 ; 19.7 ; 19.8 ; 19.9

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Evaluatie
hoe vond je deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Poll

Deze slide heeft geen instructies