Zij leefden in vrouwenkloosters. ____________
Deze mannen leerden lezen en schrijven in het klooster. _______
Zij waren godsdienstige leiders in dorpen en steden. ___________
Hier luisterden mensen op zondag in de kerk naar. ____________
Alle mensen die de hele dag bezig zijn met hun geloof. _________
Plek waar geestelijken wonen, werken en leren ____________