De late industrialisatie van Nederland

Hoofdstuk 2


Nederland als industriële samenleving 

Paragraaf 1 De late industrialisatie van Nederland

1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2


Nederland als industriële samenleving 

Paragraaf 1 De late industrialisatie van Nederland

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 2


Nederland als industriële samenleving 

Paragraaf 1 De late industrialisatie van Nederland

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdstuk 2 Nederland als industriële samenleving
De vraag bij dit hoofdstuk:
Hoe veranderde de Nederlandse samenleving door industrialisatie en economische groei?

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

introductie hoofdstuk 2
bekijk de foto en de tijdbalk op blz. 50-51 
bekijk de bron op blz. 52
bekijk de kaart op blz. 53
WAT VALT JE OP?

Slide 5 - Tekstslide

Aan het werk
maak opdracht 5 op blz. 53

Slide 6 - Tekstslide

opdracht 5, blz. 53
  • Over de periode 1860 tot nu.
  • Verandering in de economie: eerst werd de industrie belangrijk, later groeide de dienstensector.
  • Verandering in het bestuur: arbeiders hadden eerst geen kiesrecht, maar nu wel.
  • Verandering in de kolonie Nederlands-Indië: de kolonie hoorde tot 1945/1949 bij Nederland.
  • Verandering in Europa: tijdens de Tweede Wereldoorlog vochten landen tegen elkaar, daarna gingen deze landen samenwerken. 

Slide 7 - Tekstslide

Paragraaf 1A

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen paragraaf 1 (blz. 54-59)
Aan het eind van deze paragraaf :
  • Kan ik uitleggen waardoor het kwam dat Nederland later industrialiseerde dan België;
  • Kan ik uitleggen wanneer en waardoor de industrialisatie in NL op gang kwam;
  • Kan ik uitleggen wat er veranderde aan de woon- en werkomstandigheden voor arbeiders.

Slide 9 - Tekstslide

Industriële Revolutie
  • De overgang van kleinschalige handmatige productie naar grootschalige machinale productie

  • Tussen 1750-1900 begonnen in Engeland (als gevolg van de bevolkingsgroei)

  • Belangrijke uitvindingen: Spinning Jenny, de schietspoel en de stoommachine

Slide 10 - Tekstslide

van kleinschalige handmatige productie...
... naar grootschalige machinale productie

Slide 11 - Tekstslide

Nederland industrialiseert laat 
  • Pas vanaf 1870
  • Handel blijft voor veel investeerders belangrijk: weinig vertrouwen in de industrie
  • Geen geschikte grondstoffen voor industrie.

Slide 12 - Tekstslide

Koninkrijk der Nederlanden (BeNeLux)
  • 1813 Koning Willem I
  • 1815 kroning van de koning
  • 1830 België in opstand
  • 1839  Willem I erkent  onafhankelijkheid België
  • Twente werd het industriële ontwikkelgebied (textiel)

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag.....
1. Indien je mijn uitleg moeilijk vindt= lees par 1
Daarna: maak opdrachten bij par 1 op blz. 55.

timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 1a
Hieronder staan drie zinnen over Nederland vóór 1830. Maak de zinnen kloppend.
  • In het waren ZUIDEN steenkool en ijzererts te vinden, in het NOORDEN  niet.
  • In het NOORDEN  hadden ondernemers geïnvesteerd in water- en windmolens.
  • In het ZUIDEN werden vanaf 1830 spoorwegen aangelegd, in het NOORDEN gebeurde dat later.

Slide 15 - Tekstslide

opdracht 1b
Leg uit waarom steenkool en ijzererts belangrijk zijn voor industrialisatie:
  • Steenkool is nodig als brandstof voor stoommachines en hoogovens.
  • IJzererts is nodig om ijzer en staal van te maken, voor machines, spoorwegen en bruggen

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 1c
Tot 1860 was er in Nederland nauwelijks industrie. Daarvoor staan in vraag a drie oorzaken. Wat is een vierde oorzaak?

  • Door hoge belastingen hielden mensen weinig geld over om producten te kopen.

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 2
a. Vul de juiste woorden in: 
  • In het jaar 1815  werden Luxemburg, België en Nederland samengevoegd tot één land. De bestuursvorm van dat land was een koninkrijk. In het jaar 1830 scheidden de Belgen zich af. Koning Willem I was alleen nog koning over Nederland / het noorden.
b. Noem een economisch gevolg van de afscheiding van België voor Nederland:
  • Nederland had daardoor bijna geen industrie meer, want die bevond zich vooral in België.

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 3
Maak de zinnen kloppend.
  • In België werd stoomkracht vooral gebruikt in de INDUSTRIE. 
  • Bij de inpoldering van het Haarlemmermeer werd stoomkracht gebruikt voor de LANDBOUW. 
  • Die sector van de economie was in Nederland NOG WEL belangrijk.

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 4 Oorlog
In 1830-1831 voerde Nederland oorlog tegen de Belgen. Nederlandse burgers moesten de kosten van die oorlog betalen door een verhoging van de belasting. Leg met deze informatie uit waarom de oorlog slecht was voor de Nederlandse economie:
  • Door de oorlog ging de belasting verder omhoog en konden burgers nog minder producten kopen. Dat was slecht voor de economie.

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 5- bij bron 2
Een bewering: ‘Tussen 1860 en 1880 werd in Nederland windkracht vervangen door stoomkracht.’

Leg met behulp van bron 2 uit of deze bewering waar is of niet waar. Doe het zo:
De bewering is wel / niet waar, want in bron 2 zie je dat....

  • De bewering is niet waar, want in bron 2 zie je dat het aantal windmolens tussen 1845 en 1880 bijna gelijk blijft, terwijl het aantal stoommachines stijgt.

Slide 21 - Tekstslide

Waardoor kwam het dat Nederland later industrialiseerde dan België?

Slide 22 - Open vraag

2.1B Vervoer en techniek
  • Voor industrialisatie  heb je infrastructuur nodig
  • ==> voor vervoer van grondstoffen en eindproducten
  • Willem I investeerde veel in infrastructuur (koning koopman)
  • Liet kanalen graven
  • 1839: eerste trein tussen Amsterdam en Haarlem
  • Vanaf 1900 eerste auto's in Nederland

==> vanaf 1860 komt industrialisatie van Nederland op gang

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Toetsvraag bij blz. 56
(2p)   Vervoer is een belangrijke voorwaarde voor economische ontwikkeling.
  Horen handelsverbindingen via trekvaart, zeilschepen en koetsen vóór of na de periode van de industriële revolutie? Leg je antwoord uit.



Slide 25 - Tekstslide

Toetsvraag bij blz. 56
(2p)   Vervoer is een belangrijke voorwaarde voor economische ontwikkeling.
  Horen handelsverbindingen via trekvaart, zeilschepen en koetsen vóór of na de periode van de industriële revolutie? Leg je antwoord uit.
De handelsverbindingen horen bij de tijd vóór de industriële revolutie. Alle vervoersmiddelen worden aangedreven door krachten uit de natuur. De tijd na de industriële revolutie kenmerkt zich door vervoersmiddelen die door machines/motoren (trein, stoomschip, auto) aangedreven worden.



Slide 26 - Tekstslide

Hoofdstuk 2 par 1B


Nederland als industriële samenleving 

Paragraaf 1 De late industrialisatie van Nederland

Slide 27 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze paragraaf :
  • Kan ik uitleggen waardoor het kwam dat Nederland later industrialiseerde dan België.
  • Kan ik uitleggen hoe belangrijk infrastructuur en techniek waren bij de industrialisatie.
  • Kan ik uitleggen wat er veranderde door de industrialisatie aan de arbeidsomstandigheden.
  • In dit hoofdstuk ga je oefenen met het beoordelen van bronnen: hoe bruikbaar zijn ze voor historisch onderzoek? 
  • Maar eerst even een herhaling......lees 2.1A en 2.1B in stilte!!!

Slide 28 - Tekstslide

Koppel nummers aan letters:

  1. Zuidelijk deel van NL
  2. Noordelijke deel van NL
  3. burgers
  4. onafhankelijkheid België
  5. Willem I
  6. werken in de Industrie
Je hebt vijf minuten!

a. verbetering infrastructuur
b. veel handel
c. industrie verhuist naar Twente
d. modern met veel industrie
e. fabriekseigenaren
f. tegenovergestelde van ambachtswerk

  • antwoorden: 1d, 2b, 3e, 4c, 5a, 6f 

Slide 29 - Tekstslide

Aan het werk
Op bladzijde 57: maak opdracht 6 t/m 10

Slide 30 - Tekstslide

opdracht 6
De eerste fabrieken van Nederland stonden in Twente.

Waarom bouwden ondernemers deze fabrieken juist in Twente? Noem twee redenen.
  • Veel inwoners konden spinnen en weven.
  • De lonen waren er laag.

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 7
Wat past bij de periode 1830-1860 en wat bij de periode na 1860?

  • Een netwerk van spoorwegen: NA 1860
  • De eerste stoomtrein: 1830- 1860
  • Geen huisnijverheid meer: NA 1860
  • Groei suikerfabrieken: NA 1860
  • Eerste textielfabrieken in Twente: 1830-1860


Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 8a
a. In de leertekst staan twee oorzaken voor de industrialisatie van Nederland. Noteer de twee zinnen waarin deze oorzaken staan.
  
  • Ten eerste investeerde de regering nog meer in de infrastructuur.
  • Ten tweede nam de vraag naar producten toe.
  • Ten derde was de kolonie een belangrijk afzetgebied voor katoenen.

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht 8b
De kolonie Nederlands-Indië en de industrialisatie van Nederland hebben met elkaar te maken. Geef daarvan drie voorbeelden. Gebruik in je antwoord de volgende woorden: infrastructuur • belastingen • afzetgebied.
  • Met geld uit Nederlands-Indië kon Nederland de infrastructuur uitbreiden.
  • Door geld uit Nederlands-Indië konden de belastingen in Nederland omlaag en nam de vraag naar producten toe.
  • Nederlands-Indië was een belangrijk afzetgebied voor de textielindustrie.

Slide 34 - Tekstslide

Opdracht 9a
De windmolens werden kort na het maken van de foto niet meer gebruikt. Bedenk een voordeel én een nadeel van een stoommachine in vergelijking met een windmolen.
  • Voordeel: een stoommachine is niet afhankelijk van de wind, maar werkt altijd.
  • Nadeel: een stoommachine heeft steenkool nodig en steenkool kost geld.

Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 9b
Waarom is de situatie op deze foto kenmerkend voor de industrialisatie in Nederland?
  • Ondernemers hadden geld in molens gestoken. Daarom stapten zij pas laat over op stoomkracht. Dat zie je op deze foto.

Slide 36 - Tekstslide

Opdracht 10-1
Hieronder staat een aantal veranderingen.
Geef voor elke verandering een verklaring.
1. In Nederlands-Indië sloten veel werkplaatsen waar textiel gemaakt werd.
  • Nederland verkocht in Nederlands-Indië goedkope textiel uit Nederlandse fabrieken. Werkplaatsen in Nederlands-Indië gingen daardoor failliet.

Slide 37 - Tekstslide

Opdracht 10-2
Hieronder staat een aantal veranderingen.
Geef voor elke verandering een verklaring.
2. In West-Nederland kwam de industrialisatie later op gang dan in Oost-Nederland.
  • In West-Nederland lagen de lonen hoger, dus was het oosten aantrekkelijker voor ondernemers.

Slide 38 - Tekstslide

Opdracht 10-3
Hieronder staat een aantal veranderingen.
Geef voor elke verandering een verklaring.
3. Toen de industrialisatie in Nederland op gang was gekomen, groeiden ook de machinebouw en de ijzerindustrie.
  • Als een land industrialiseert, gaat het produceren met machines. Daarvoor zijn ijzer nodig en fabrieken die machines bouwen.

Slide 39 - Tekstslide

Leerdoel bij 2.1B
Je kunt uitleggen wanneer en waardoor de industrialisatie in Nederland op gang kwam.

Slide 40 - Tekstslide

Leg in je eigen woorden uit wanneer en waardoor de industrialisatie in Nederland op gang kwam:

Slide 41 - Open vraag

2.1C Het leven verandert
Met de komst van fabrieken kwamen er andere arbeidsomstandigheden
  • Om de kosten zo laag mogelijk te houden werkten vooral vrouwen en kinderen in de fabrieken.
  • Fabrieken gingen geen complete producten meer maken --> Arbeidsdeling.
  • Op het platteland was er bijna geen werk meer -->  Opkomst industrie en machines namen werk over.
  • Overbevolking in de stad --> Kleine woningen en veel uitbraken ziektes.

Slide 42 - Tekstslide

Nederlanden in 1815 in spotprenten
Om de omstandigheden van de arbeiders voor het publiek zichtbaar te maken, werden er spotprenten gemaakt. We bespreken er vier.

Slide 43 - Tekstslide

Stel= Je moet met behulp van een prent een beeld geven van de arbeidsomstandigheden van rond 1900. Welke bron gebruik je? Leg je antwoord uit.
1.
2.
3.
Stel= Je moet met behulp van een prent een beeld geven van de arbeidsomstandigheden van rond 1900. Welke bron gebruik je? Leg je antwoord uit.

Slide 44 - Tekstslide

Stel= Je moet met behulp van een prent een beeld geven van de arbeidsomstandigheden van rond 1900. Welke bron gebruik je? Leg je antwoord uit.
4.

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Video