Week 8, les 1, 1hv

Welkom bij 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • huiswerk bespreken
  • leerdoelen benoemen
  • theorie zelfstandig en hulpwerkwoord
  • opdrachten maken 

Slide 2 - Tekstslide

Na deze les
Aan het eind van deze les:

  • kun je zelfstandig en hulpwerkwoord herkennen

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Huiswerk:
Cursus 5 Grammatica
§4 WS Bijvoeglijk naamwoord
Opdracht 1,,3,4, 5 (blz 210 en 211)

Slide 4 - Tekstslide

§2 Zelfstandig naamwoord (zn)
  •  Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier,plant, ding of gevoel. Bijvoorbeeld: zoon, slager, hond, kat, tulp, ​zonnebloem, handvat, trap, spijt, liefde.​

  •  Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord. 
Bijvoorbeeld: ​ Bert, Lars, Kramer, De Vries, Coevorden, Groningen, Nederland, ​ Spanje.





Slide 5 - Tekstslide

Herkennen zelfstandig naamwoord
Zo vind je een zelfstandig naamwoord:​


  1. Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud (huis – huizen; boek - boeken).​
  2. Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken (huis – huisje; boek - boekje).​
  3. Je kunt er vaak ‘de of ‘het’ voor zetten (het huis, het boek).





Slide 6 - Tekstslide

§2 Lidwoord (lw)
Er zijn drie lidwoorden (lw): de, het, een.  
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.

De (lw) boom
Het (lw) huis
Een (lw) fiets

bepaalde lidwoorden (blw)---> de + het ---->  verwijzen naar iets specifieks: de man, het huis.
onbepaald lidwoord (olw)  ----> een         ---->   verwijzen naar iets in het algemeen of willekeurigs
Let op! Het is geen lidwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort.
Het is nog vroeg, maar het is buiten al donker.

Slide 7 - Tekstslide

§ 4 Bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een  zelfstandig naamwoord
  • het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord
  • vaak staan ze voor het zn waar ze bij horen, maar niet altijd!


Voorbeelden:
de rode auto -->  rode zegt iets over auto en is dus bn.
de auto is rood --> rood zegt auto en is dus bn.

Slide 8 - Tekstslide

§6 Zelfstandig werkwoord
  • Als in een zin met een werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord staat, dan is dat een zelfstandig werkwoord (zww). ​


  • Het geeft aan wat het onderwerp ‘doet’, bijvoorbeeld: studeren, tennissen, tuinieren, kwispelen, krijgen en vallen.​

  • Een zelfstandig werkwoord heeft een duidelijke betekenis.​

  • Een zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin.​

  • In elke zin kan dus maar één zelfstandig werkwoord staan.







Slide 9 - Tekstslide

Hulpwerkwoord
  • Alle werkwoorden die overblijven zijn de hulpwerkwoorden.​


  • In elke zin kunnen meerdere hulpwerkwoorden zitten, maar soms heeft een zin maar één of geen hulpwerkwoorden.​

  • Een hulpwerkwoord helpt het belangrijkste werkwoord in de zin.​

  • Hulpwerkwoorden (hww) komen dus voor in elke zin met meer dan één werkwoord. Ze ‘helpen’ dus om het gezegde te maken; denk aan: hebben, zijn, worden, zullen, kunnen en mogen.





Slide 10 - Tekstslide


Hulpwerkwoord

  • Zegt weinig tot niets.​


  • In een zin hoeft geen hww te zitten, maar er kan ook één of meer in zitten.​

  • wg = zouden (hww) hebben (hww) gewerkt​









Zelfstandig werkwoord

  • Zegt wat het ow doet of overkomt: zegt het meest.​

  • In een zin zit altijd een zww, maar niet meer dan één!​


  • wg= zouden hebben gewerkt (zww)​

  • Het zww staat vaak achter in de zin!​










Slide 11 - Tekstslide

Dus
  Staat er maar één werkwoord in de zin? ​

  Dan kan dit nooit het hww zijn.​
  Een hww komt nooit zelfstandig voor in een zin.​

 Als er meer werkwoorden in een zin staan, dan is de ​
 persoonsvorm nooit zelfstandig werkwoord, maar is het ​altijd een hww.





Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag
Cursus 5 Grammatica
§ 6 zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
opdracht 2,5,6 (blz 214/215)

Slide 13 - Tekstslide

Praktische opdracht
Wat is jullie groepje?
Brainstormen met elkaar over je product.

Slide 14 - Tekstslide

Bijlage 1 - Presentatie van een product
Bijlage 1 - Presentatie van een product

Namen:
Klas:
Product:
1. Leg uit welk product je hebt gekozen en waarom je dit hebt gekozen.
2. Beschrijf hoe het product er aan de buitenkant uitziet.
3. Leg uit wat het product allemaal kan.
4. Leg uit waarom het publiek dit product van jou moet kopen.
5. Beschrijf de eventuele acties, kortingen of extra’s.





























Slide 15 - Tekstslide

Vragen?
Zijn er nog vragen over deze les?

Slide 16 - Tekstslide

Je weet nu
  • hoe je een zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord kunt herkennen 

Slide 17 - Tekstslide

Einde les
Huiswerk:
Cursus 5 Grammatica
§ 6 zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
opdracht 2,5,6 (blz 214/215)

Slide 18 - Tekstslide