In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
TOETS Thema 2 organen en cellen
Deze toets duurt 30 minuten.
De toets bestaat uit:
10 Ja/Nee vragen
8 Meerkeuze vragen en
2 open vragen
Slide 1 - Tekstslide
Onderdeel A: Ja/Nee
Er volgen hierna 10 ja/nee vragen.
Geef bij elke vraag aan of de bewering klopt of niet.
Slide 2 - Tekstslide
1. Is een orgaanstelsel een groep organen die samenwerken?
A
Ja
B
Nee
Slide 3 - Quizvraag
2. Regelt de celkern alles wat er in de cel gebeurt?
A
Ja
B
Nee
Slide 4 - Quizvraag
3. Kun je met deel 4 de hoeveelheid licht regelen?
A
Ja
B
Nee
Slide 5 - Quizvraag
4. Geven de bladgroenkorrels planten een groene kleur?
A
Ja
B
Nee
Slide 6 - Quizvraag
5. Is de tubus aangegeven met nummer 6?
A
Ja
B
Nee
Slide 7 - Quizvraag
6. Zitten er wortelharen aan het uiteinde van de hoofdwortel?
A
Ja
B
Nee
Slide 8 - Quizvraag
7. Hebben dierlijke cellen een celwand?
A
Ja
B
Nee
Slide 9 - Quizvraag
8. Noem je de cellen van een plant plantaardige cellen?
A
Ja
B
Nee
Slide 10 - Quizvraag
9. Zitten vacuolen in de kern van een plantencel?
A
Ja
B
Nee
Slide 11 - Quizvraag
10. Kijk je door het oculair van een microscoop?
A
Ja
B
Nee
Slide 12 - Quizvraag
Onderdeel B: Meerkeuze
Er volgen hierna 8 meerkeuze vragen.
Geef bij elke vraag aan welk antwoord juist is.
Slide 13 - Tekstslide
11. Tot welk orgaanstelsel behoort dit orgaan?
A
Ademhalingsstelsel
B
Verteringsstelsel
C
Bloedvatenstelsel
Slide 14 - Quizvraag
12. Welk orgaan wordt aangegeven met nummer 3?
A
Hart
B
Lever
C
Maag
Slide 15 - Quizvraag
13. Welke onderdelen van deze plantaardige cel komen ook bij dierlijke cellen voor?
A
1, 2 en 5
B
1, 3 en 5
C
2, 3 en 6
D
2, 5 en 6
Slide 16 - Quizvraag
14. Vormen de spieren van je lichaam samen een cel, een orgaan of een orgaanstelsel?
A
Cel
B
Orgaan
C
Organenstelsel
Slide 17 - Quizvraag
15. Welk van de volgende organen behoort tot het verteringsstelsel?
A
Hart
B
Holle ader
C
Lever
D
Ruggenmerg
Slide 18 - Quizvraag
16. Zet de woorden in de juiste volgorde van groot naar klein.
A
Cel – organisme – orgaan – orgaanstelsel.
B
Orgaan – orgaanstelsel – cel – organisme.
C
Organisme – orgaan – orgaanstelsel – cel.
D
Organisme – orgaanstelsel – orgaan – cel.
Slide 19 - Quizvraag
17. Welk deel van de plantaardige cel is een stevige laag om de cel?
A
Celkern
B
Celwand
C
Vacuole
Slide 20 - Quizvraag
18. In een cel ontstaan er twee kernen. Hoe noem je dit?
A
Celdeling
B
Kerndeling
C
Plasmagroei
D
Insnoering
Slide 21 - Quizvraag
Onderdeel C: Open vragen
Er volgen hierna 2 open vragen.
Geef bij elke vraag antwoord in woorden.
Slide 22 - Tekstslide
19. Noem de vier organen van een plant.
Slide 23 - Open vraag
20. Zet de volgende zinnen in de goede volgorde. Noteer op je antwoordenblad de nummers. 1. De dochtercellen groeien. 2. Er ontstaan twee nieuwe cellen. 3. De cel splitst zich in tweeën. 4. In de moedercel ontstaan twee kernen.
Slide 24 - Open vraag
Einde van de toets.
Klik eerst op het kruisje en daarna op inleveren om de toets in te leveren.