H4: Voorbereiding toetsweek (1)

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Le cours de français

Préparation (1)

Programme

- Les objectifs d'apprentissage 

- La grammaire

- Les exercices

---------

- La lecture

Les objectifs d'apprentissage

Après ce cours, je suis capable de:

- comprendre l'adjectif

- les verbes sur -re

- les verbes sur -er

- les verbes sur -ir

La grammaire

- L'adjectif

- Les verbes sur -re

--> les verbes sur -ir, -re

L'adjectif

	Enkelvoud	Meervoud
Mannelijk	-	+s
Vrouwelijk	+e	+es

L'adjectif

Let op:

1. Vorm

2. Plek --> alles achter het zelfstandig voornaamwoord behalve:

bon, grand, petit, premier, dernier, joli, jeune, vieux, nouveau, mauvais, long, beau

L'adjectif

Uitzonderingen:

Mannelijk	Vrouwelijk	Voorbeeld
-ien	-ienne	italien, italienne
-eux	-euse	heureux, heureuse
-if	-ive	sportif, sportive

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?

1. La fleur est vert.
2. La fleur est verte.

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?

1. La plage est petit
2. La plage est petits
3. La plage est petite
4. La plage est petites

Les verbes sur -re

1. Les ... filles... (grand)

2. Le ... chat ... (intelligent)

3. Une ... mère ... (gentil)

4. Marie et Claire sont ... (sportif)

5. Jean est ... (italien)

Les verbes sur -re

1. Vind de stam van het werkwoord

Stam = hele werkwoord - re

2. Plak de juiste uitgang achter de stam.

Les verbes sur -re

	Uitgang
Je	+s
Tu	+s
Il/elle/on	-
Nous	+ons
Vous	+ez
Ils/elles	+ent

Les verbes sur -re

Bijvoorbeeld:

Répondre (=antwoorden)

Je ...

Il ...

Nous ...

De uitgangen van de werkwoorden op -re in de présent:

1. s / s / - / ons / ez / ent
2. s / s / t / ons / ez /ent
3. s / es / s / ons / ez / ent
4. es / s / - / ons / ez / ent

Werkwoorden RE, présent:

1. Je vends des frites sur la plage.
2. Je vend des frites sur la plage.

werkwoorden op -re
Tu.............(vendre)

1. vends
2. vende
3. vend
4. vendes

werkwoorden op -RE
Paula.............(rendre)

1. rends
2. rende
3. rend
4. rendez

werkwoorden op -re
Ils .............(perdre)

1. perds
2. perdent
3. perd
4. perdez

3. Les verbes sur -re

Passé composé

1. Wat is een passé composé?

2. Uit welke onderdelen bestaat de passé composé?

Les verbes sur -re

Bij werkwoorden op -re maak de de passé composé zo:

1. Kies het juiste hulpwerkwoord (vorm van avoir/être)

2. Stam + u

Bijvoorbeeld:

Ik heb verkocht

Jij hebt genomen

werkwoorden op -re
wij hebben geantwoord

1. vous avez répondu
2. nous avons répondus
3. nous avons répondre
4. nous avons répondu

Les exercices

1. L'adjectif --> werkblad

2. Klassikale bespreking

La lecture

Pak de leesbundel erbij, we lezen tekst 3 & 4

Klaar?

--> Le bilan

--> Verbuga.eu

--> Woorden leren