Anatomie p1 week 7: Bloed

Anatomie P1 week 7: Bloed
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
anatomieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Anatomie P1 week 7: Bloed

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Hoofdleerdoel
De student beschrijft de bouw, functie en werking van het bloed. 

Subleerdoelen
De student kan:
1. het volume en de samenstelling van het bloed uitleggen.
2. de bloedcellen benoemen, te weten rode en witte bloedcellen, en trombocyten met zowel de Nederlandse als
    de Latijnse benamingen.
3. de functie van de bloedcellen benoemen.
4. uitleggen hoe het proces van bloedstolling verloopt.
5. uitleggen welke bloedgroepen er zijn binnen AB0-stelsel en wat rhesusfactor is (RhD).



 --> Pak je werkblad van het college erbij
Leerdoelen

Slide 2 - Tekstslide

Vragen

      Zijn er nog vragen over
 de lesstof van vorige week?
      --> Circulatiestelsel

Slide 3 - Tekstslide

Bloed
Waar is het bloed belangrijk voor?

Wat is de samenstelling van bloed?


Slide 4 - Tekstslide

Quiz
Er volgen nu een aantal quizvragen.
Let op: je hebt beperkt de tijd om elke quizvraag te beantwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Hoeveel procent van ons lichaamsgewicht bestaat uit bloed?
A
2,5 %
B
7,5 %
C
15 %
D
27,5 %

Slide 6 - Quizvraag

Het bloed bestaat uit verschillende bestanddelen, welk bestanddeel komt het meest voor in het bloed?
A
Bloedplasma
B
Witte bloedcellen
C
Rode bloedcellen
D
Allemaal evenveel

Slide 7 - Quizvraag

Uit welk bestanddeel bestaat bloedplasma voor 90%?
A
Elektrolyten
B
Plasmaeiwitten
C
Erytrocyten
D
Water

Slide 8 - Quizvraag

Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Bloedplaatjes
Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Bloedplaatjes
Erytrocyten
Leukocyten
Trombocyten
Afweer
Zuurstof vervoeren
Bloedstolling

Slide 9 - Sleepvraag

Functies van zouten

- osmotische waarde op peil houden
- bloeddruk, te veel zouten, bloeddruk omhoog
- handhaving zuurgraad


Slide 10 - Tekstslide

In welk weefsel vindt de aanmaak van erytrocyten plaats?
A
Kraakbeen
B
Beenmerg
C
Spierweefsel
D
Zenuwweefsel

Slide 11 - Quizvraag

Waar bevindt zich beenmerg?
A
In de kop van de pijpbeenderen en in platte beenderen
B
In het midden van de pijpbeenderen en in platte beenderen
C
Overal in de botten
D
In de hersenen

Slide 12 - Quizvraag

Erytrocyt
- Uit welk eiwit bestaat een erytrocyt voornamelijk?
- Wat is de functie van dit eiwit?
- Welk scheikundig element zit hier in?

Slide 13 - Tekstslide

Bloedstolling
Stap 1: Plaatselijke bloedvatvernauwing


Stap 2: Propvorming

Stap 3: Bloedstolling

Stap 4: Weefselherstel


Waarom en hoe werkt het?
Wat gebeurt er?
Zie volgende dia
Welke stof zorgt voor bloedvatverwijding en waarom is dit?

Slide 14 - Tekstslide

Wondgenezing
a. de wond gaat dicht
b. fibrine vormt een netwerk van draden
c. fibrinogeen wordt omgezet in fibrine
d. kapotte trombocyten
e. protrombine wordt omgezet in trombine
f. tromboplastine ontstaat
g. tromboplastinogeen komt vrij
h. verwonding

Wat is de juiste volgorde?

Slide 15 - Tekstslide

Bloedgroepen
Vragen hierover?

Slide 16 - Tekstslide

Bloedgroepen
  • Het lichaam kan lichaamseigen cellen herkennen doordat er op de buitenkant van de cel specifieke membraaneiwitten zitten
  • Wanneer het immuunsysteem lichaamsvreemde membraaneiwitten tegenkomt --> cellen worden opgeruimd

Slide 17 - Tekstslide

Rhesus
  • Rode bloedcellen hebben nog een tweede soort bloedantigeen op hun celmembraan 
  • resusantigeen (Rh-antigeen, ook wel D-antigeen genoemd)

  • resusantigeen aanwezig = bloedgroep resus positief (Rh+)
  • resusantigeen niet aanwezig = bloedgroep resusnegatief (Rh-)

  • Ook tegen dit bloedantigeen D kan het lichaam antistoffen maken. (anti-D)
  • Anti-D wordt pas gevormd nadat resusnegatiefbloed in contact is gekomen met resuspositieve rode bloedcellen
  • Wanneer iemand met rhesus (D)-negatief bloed een bloedtransfusie krijgt met rhesus (D)-positief bloed, maakt zijn immuunsysteem antistoffen aan omdat het lichaam niet gewend is aan de aanwezigheid van het D-antigeen. 
  • Iemand met rhesus D-negatief kan dus alleen bloed krijgen van iemand die ook rhesus D-negatief is. 
  • Iemand met rhesus-D positief kan bloed ontvangen van zowel rhesus positief als negatief.

  • ong 85% is rhesus (D)-positief en ong 15% is rhesus (D)-negatief

Slide 18 - Tekstslide

Kan iemand met bloedgroep O bloed met bloedgroep AB ontvangen?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

Een resuspositieve moeder met bloedgroep A is een week geleden bevallen van een gezonde baby. De bloedgroep van het kind is A+
In het bloed van de moeder treft men op de rode bloedcellen (1)…………. en in het bloedplasma (2) ………………….
A
(1) anti B, (2) anti D
B
(1) antigeen A, (2) anti D
C
(1) antigeen A en D, (2) anti B
D
(1) antigeen B en D, (2) anti A

Slide 20 - Quizvraag

Een persoon met bloedgroep AB+ bezit op de erytrocyten:
A
Anti A en anti B
B
Antigeen A, antigeen B en antigeen D
C
Antigeen AB en anti D
D
Antigeen AB en antigeen D

Slide 21 - Quizvraag

Leerdoelen
Hoofdleerdoel
De student beschrijft de bouw, functie en werking van het bloed. 

Subleerdoelen
De student kan:
1. het volume en de samenstelling van het bloed uitleggen.
2. de bloedcellen benoemen, te weten rode en witte bloedcellen, en trombocyten met zowel de Nederlandse als
    de Latijnse benamingen.
3. de functie van de bloedcellen benoemen.
4. uitleggen hoe het proces van bloedstolling verloopt.
5. uitleggen welke bloedgroepen er zijn binnen AB0-stelsel en wat rhesusfactor is (RhD).



 
Leerdoelen
Nog vragen?

Slide 22 - Tekstslide

Aan de slag
- Maak de kruiswoordpuzzel van het hart

Slide 23 - Tekstslide

Afsluiting
Doen na de les:
  • werkblad verder afmaken (indien deze nog niet af is)
  • uitwerken leerdoelen week 7 uit de LOEP
    met behulp van het ingesproken college en Traject Anatomie & fysiologie - Module 5 Bloedsomloop (hoofdstuk 3)
  • Doornemen van de lesstof
    van week 1 t/m 7 i.v.m.
    oefentoets volgende les!
               

Slide 24 - Tekstslide