Anatomie p1 week 7: Bloed

Anatomie P1 week 7: Bloed
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
anatomieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Anatomie P1 week 7: Bloed

Slide 1 - Tekstslide

Bloed
Waar is het bloed belangrijk voor?

Wat is de samenstelling van bloed?


Slide 2 - Tekstslide

Hoeveel procent van ons lichaamsgewicht bestaat uit bloed?
A
2,5 %
B
7,5 %
C
15 %
D
27,5 %

Slide 3 - Quizvraag

Het bloed bestaat uit verschillende bestanddelen, welk bestanddeel komt het meest voor in het bloed?
A
Bloedplasma
B
Witte bloedcellen
C
Rode bloedcellen
D
Allemaal evenveel

Slide 4 - Quizvraag

Uit welk bestanddeel bestaat bloedplasma voor 90%?
A
Elektrolyten
B
Plasmaeiwitten
C
Erytrocyten
D
Water

Slide 5 - Quizvraag

Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Bloedplaatjes
Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Bloedplaatjes
Erytrocyten
Leukocyten
Trombocyten
Afweer
Zuurstof vervoeren
Bloedstolling

Slide 6 - Sleepvraag

Functies van zouten

- osmotische waarde op peil houden
- bloeddruk, te veel zouten, bloeddruk omhoog
- handhaving zuurgraad


Slide 7 - Tekstslide

In welk weefsel vindt de aanmaak van erytrocyten plaats?
A
Kraakbeen
B
Beenmerg
C
Spierweefsel
D
Zenuwweefsel

Slide 8 - Quizvraag

Waar bevindt zich beenmerg?
A
In de kop van de pijpbeenderen en in platte beenderen
B
In het midden van de pijpbeenderen en in platte beenderen
C
Overal in de botten
D
In de hersenen

Slide 9 - Quizvraag

Erytrocyt
- Uit welk eiwit bestaat een erytrocyt voornamelijk?
- Wat is de functie van dit eiwit?
- welke scheikundige formule is dit?

Slide 10 - Tekstslide

Bloedstolling
Stap 1: Plaatselijke bloedvatvernauwing


Stap 2: Propvorming

Stap 3: Bloedstolling

Stap 4: Weefselherstel


Waarom en hoe werkt het?
Wat gebeurt er?
Zie volgende dia
Welke stof zorgt voor bloedvatverwijding en waarom is dit?

Slide 11 - Tekstslide

Wondgenezing
a. de wond gaat dicht
b. fibrine vormt een netwerk van draden
c. fibrinogeen wordt omgezet in fibrine
d. kapotte trombocyten
e. protrombine wordt omgezet in trombine
f. tromboplastine ontstaat
g. tromboplastinogeen komt vrij
h. verwonding

Wat is de juiste volgorde?

Slide 12 - Tekstslide

Bloedgroepen
Vragen hierover?

Slide 13 - Tekstslide

Bloedgroepen
  • Het lichaam kan lichaamseigen cellen herkennen doordat er op de buitenkant van de cel specifieke membraaneiwitten zitten
  • Elk mens heeft zijn eigen unieke membraaneiwitten.
  • Wanneer het immuunsysteem lichaamsvreemde membraaneiwitten tegenkomt --> cellen worden opgeruimd

Slide 14 - Tekstslide

Rhesus
  • Rode bloedcellen hebben nog een tweede soort bloedantigeen op hun celmembraan 
  • resusantigeen (Rh-antigeen, ook wel D-antigeen

  • resusantigeen aanwezig = bloedgroep resus positief (Rh+)
  • resusantigeen niet aanwezig = bloedgroep resusnegatief (Rh-)

  • Ook tegen dit bloedantigeen D kan het lichaam antistoffen maken. (anti-D)
  • Anti-D wordt pas gevormd nadat resusnegatiefbloed in contact is gekomen met resuspositieve rode bloedcellen
  • Wanneer iemand met rhesus (D)-negatief bloed een bloedtransfusie krijgt met rhesus (D)-positief bloed, maakt zijn immuunsysteem antistoffen aan omdat het lichaam niet gewend is aan de aanwezigheid van het D-antigeen. 
  • Iemand met rhesus D-negatief kan dus alleen bloed krijgen van iemand die ook rhesus D-negatief is. 
  • Iemand met rhesus-D positief kan bloed ontvangen van zowel rhesus positief als negatief.

  • ong 85% is rhesus (D)-positief en ong 15% is rhesus (D)-negatief

Slide 15 - Tekstslide

Nog vragen over week 7: Bloed

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag
- Maak de kruiswoordpuzzel van het hart
- Let op dit is deel 2 van de opdrachten week 7

Slide 17 - Tekstslide