Veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel:
afhangen van, kennismaken met, rekenen op.
Er zijn ook combinaties van een zelfstandig naamwoord, een werkwoord en een vast voorzetsel: verstand hebben van, bezwaar hebben tegen.
Of een bijvoeglijk naamwoord, een werkwoord en een vast voorzetsel: bang zijn voor, blij zijn met, dol zijn op.