communication on fairness Week 5/6 inclusief formatieve opdracht

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welkom!
Bij language & literature 

Op tafel: 
laptop
map 
pen/potlood
(telefoon in zwarte zakkie)

Slide 2 - Tekstslide

Agenda 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen week 5 
Je kent het verschil tussen een standpunt en een argument
Je kunt argumenten bedenken bij een standpunt
Je weet wat overtuigen is
Je leert dat verschillende groepen mensen soms iets anders horen (de advocaat let niet op hetzelfde als de rechter)
Je leert hoe je je moet afstemmen op een publiek
Je kent de rollen in de rechtszaal
Je kunt uitleggen waarom een argument overtuigend is voor rechter, advocaat of officier

Slide 5 - Tekstslide

Vandaag 
Nog even over die klap ....
Uitleg met lessonup vragen 

Formative assessment: 
Planning 
Wat ga je doen

Aan de slag 

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen week 5 
Je kent het verschil tussen een standpunt en een argument
Je kunt argumenten bedenken bij een standpunt
Je weet wat overtuigen is
Je leert dat verschillende groepen mensen soms iets anders horen (de advocaat let niet op hetzelfde als de rechter)
Je leert hoe je je moet afstemmen op een publiek
Je kent de rollen in de rechtzaal
Je kunt uitleggen waarom een argument overtuigend is voor rechter, advocaat of officier

Slide 7 - Tekstslide

standpunt + argumenten = argumentatie
standpunt + argument(en) = argumentatie

Standpunt is je mening (waar 'sta' jij op dat onderwerp).

Argument is je onderbouwing (redenen, dit vind ik, want ...)


Slide 8 - Tekstslide

Welk signaalwoord gebruik je als je van standpunt naar argument gaat?
A
dus
B
maar
C
want
D
ja

Slide 9 - Quizvraag

Standpunt of argument?
Ik vind dat de examens niet door moeten gaan
A
Standpunt
B
Argument

Slide 10 - Quizvraag

Is het deel tussen [..]een standpunt of argument?
[Omdat oude auto's heel vervuilend zijn], mogen ze niet meer in het centrum komen.


A
standpunt
B
argument

Slide 11 - Quizvraag

Standpunt of argument?
Politici zijn niet te vertrouwen. Ze liegen over alles.

Politici zijn niet te vertrouwen is een ...
A
standpunt
B
argument

Slide 12 - Quizvraag

Standpunt of argument?
Mijn telefoon is de beste. Het is een Iphone 8.

'Mijn telefoon is de beste' is een ...
A
standpunt
B
argument

Slide 13 - Quizvraag

Standpunt of argument?

Drop moet verboden worden, want er zit veel suiker in.

... want er zit veel suiker in.
A
standpunt
B
argument

Slide 14 - Quizvraag

Is de volgende uitspraak een feit, standpunt of argument?

Hij vind 1,5 meter afstand niet nodig.
A
standpunt
B
feit
C
argument

Slide 15 - Quizvraag

Is de volgende uitspraak een feit, standpunt of argument?

De treinen kunnen weer rijden, ondanks de sneeuw.
A
standpunt
B
feit
C
argument

Slide 16 - Quizvraag

Is de volgende uitspraak een feit, standpunt of argument?

De rechter geeft de verdachte tien jaar gevangenisstraf.
A
standpunt
B
feit
C
argument

Slide 17 - Quizvraag

Is de volgende uitspraak een feit, standpunt of argument?

"Als een situatie onder controle is, hoef je geen geweld te gebruiken"
A
standpunt
B
feit
C
argument

Slide 18 - Quizvraag

Denk nog even terug aan het verhaal over de knal. Mag je iemand een knal verkopen? Wat is jouw standpunt na dat verhaal?

Slide 19 - Open vraag

Slide 20 - Tekstslide

Welkom!
Bij language & literature 
Op tafel: 
kopieën van 'fuck de koning'
laptop
map 
pen/potlood
(telefoon in zwarte zakkie)

Slide 21 - Tekstslide

Agenda 
Verder leren over & oefenen met  argumenten 
Lezen verhaal
(Vragen maken op werkblad) 
Misschien in lessonup 

Slide 22 - Tekstslide

Leerdoelen week 5 
Je kent het verschil tussen een standpunt en een argument
Je kunt argumenten bedenken bij een standpunt
Je weet wat overtuigen is
Je leert dat verschillende groepen mensen soms iets anders horen (de advocaat let niet op hetzelfde als de rechter)
Je leert hoe je je moet afstemmen op een publiek
Je kent de rollen in de rechtszaal
Je kunt uitleggen waarom een argument overtuigend is voor rechter, advocaat of officier

Slide 23 - Tekstslide

Standpunt + argumenten = argumentatie
standpunt + argument(en) = argumentatie

Standpunt is je mening (waar 'sta' jij op dat onderwerp).

Argument is je onderbouwing (redenen, dit vind ik, want ...)


Slide 24 - Tekstslide

Argumenten bedenken 
Om iemand te overtuigen van jouw standpunt moet je goede argumenten gebruiken

Overtuigen betekent dat je iemand 'overhaalt' om te vinden wat jij vindt

Niet iedereen vindt dezelfde argumenten goed of overtuigend

Slide 25 - Tekstslide

Verzin twee argumenten waarom Den Haag sport voor kinderen gratis zou moeten maken.

Slide 26 - Open vraag

Verzin twee argumenten waarom Den Haag sport voor kinderen NIET gratis zou moeten maken.

Slide 27 - Open vraag

Stel, je bent wethouder financiën (dan ga je over het geld) van Den Haag. Waarom zou je dan niet voor gratis sport voor kinderen in Den Haag zijn?

Slide 28 - Open vraag

Nu ben je schooldirecteur. Waarom zou je dan wel voor gratis sport voor kinderen in Den Haag zijn?

Slide 29 - Open vraag

Leerdoelen week 5 
Je kent het verschil tussen een standpunt en een argument
Je kunt argumenten bedenken bij een standpunt
Je weet wat overtuigen is
Je leert dat verschillende groepen mensen soms iets anders horen (de advocaat let niet op hetzelfde als de rechter)
Je leert hoe je je moet afstemmen op een publiek
Je kent de rollen in de rechtszaal
Je kunt uitleggen waarom een argument overtuigend is voor rechter, advocaat of officier

Slide 30 - Tekstslide

Wie staat er in de rechtszaal?
Pak je boek De Zweetvoetenman
Kijk achterin 
(turquoise bladzijden, met zwart-witte blokjes aan zijkant) 
Deel II (ongeveer bladzijde 129) 
"In de rechtszaal bij een strafzaak"

Bespreek wie er allemaal in de rechtszaal is en wat zij doen

Slide 31 - Tekstslide

Leerdoelen week 5 
Je kent het verschil tussen een standpunt en een argument
Je kunt argumenten bedenken bij een standpunt
Je weet wat overtuigen is
Je leert dat verschillende groepen mensen soms iets anders horen (de advocaat let niet op hetzelfde als de rechter)
Je leert hoe je je moet afstemmen op een publiek
Je kent de rollen in de rechtszaal
Je kunt uitleggen waarom een argument overtuigend is voor rechter, advocaat of officier

Slide 32 - Tekstslide

Wie gebruikt welke uitspraak? Sleep de uitspraak naar de juiste persoon. 
U krijgt een taakstraf 
Ik wist echt niet dat ik niet zomaar mijn vrouw mocht slaan 
Mijn cliënt bedoelde het niet slecht 
De verdachte had beter moeten weten, niemand mag zo maar iemand slaan
De advocaat 
De rechter 
De verdachte 
De officier van justitie 

Slide 33 - Sleepvraag

Planning 

Vrijdag 24 november:  verder werken aan de formatieve opdracht (45 minuten), Numo (45 minuten) =>  dat is huiswerk geworden voor 1 december  

Donderdag 1 december: bedenken argumenten, opzet rechtszaak bepalen 

Vrijdag 2 december: de rechtszaak

Slide 34 - Tekstslide

De formatieve opdracht 
 Drie groepen: Openbaar Ministerie, Rechters en Advocaten
We lezen 'Fuck de koning' uit De Zweetvoetenman 
Jullie bereiden voor iedere groep argumenten voor (huiswerk  donderdag 1 december) 
In de les spelen we een rechtszaak na.
Iedere groep mag zeggen welke argumenten ze hebben. 

Slide 35 - Tekstslide

Nu aan de slag stap 1
 
We lezen 'Fuck de koning' uit De Zweetvoetenman   voor de formatieve opdracht 
Verhaal blz. 156
Mag je 'f*ck de koning!' roepen?


Slide 36 - Tekstslide

Het probleem 
 Een jongen wordt gearresteerd omdat hij onrust veroorzaakt in een supermarkt. Als hij het busje in wordt geduwd, roept de jongen: 'jullie zijn racisten!' 

De politieman heeft aangifte gedaan van belediging want hij vindt zichzelf geen racist en vindt de term beledigend. Bovendien is hij een ambtenaar in functie. 
 


Slide 37 - Tekstslide

Het probleem 

Jullie gaan argumenten bedenken waarom deze jongen wel veroordeeld moet worden (dat zal de officier van justitie willen), waarom niet (dat willen zijn advocaten) en je denkt na welke argumenten een rechter zal afwegen. 



Slide 38 - Tekstslide

Het probleem 
Je gebruikt het verhaal 'Mag je 'f*ck de koning!' roepen? Dat begint op bladzijde 156 om te kijken hoe in Nederland met beledigingen wordt omgegaan. 




Slide 39 - Tekstslide

Nu aan de slag stap 2
Klas in drie groepen. Iedere groep bedenkt argumenten voor de groep waarvoor  je bent ingedeeld. 
groep 1: standpunt en argumenten namens OM/Officier van justitie 
groep 2: standpunt en argumenten namens advocaat van de verdachte
groep 3: standpunten van de rechter

BEWAAR JE ARGUMENTEN IN EEN DOCUMENT 




Slide 40 - Tekstslide

Nu aan de slag stap 3
Je wisselt van groep. 

groep 1: standpunt en argumenten namens advocaat van de verdachte
groep 2: standpunten van de rechter
groep 3: standpunt en argumenten namens OM/Officier van justitie 

BEWAAR JE ARGUMENTEN IN EEN DOCUMENT 




Slide 41 - Tekstslide

Nu aan de slag stap 3
Je wisselt van groep. 

groep 1: standpunten van de rechter
groep 2: standpunt en argumenten namens OM/Officier van justitie 
groep 3: standpunt en argumenten namens advocaat van de verdachte

BEWAAR JE ARGUMENTEN IN EEN DOCUMENT 




Slide 42 - Tekstslide

Als het goed is... 
....Heb je nu argumenten bedacht voor elke groep betrokkenen

Deze argumenten gaan we morgen gebruiken als de we rechtszaak gaan 'spelen'

Hoe willen jullie dat aanpakken? 

 

Slide 43 - Tekstslide

Planning 

Vrijdag:  verder werken aan de formatieve opdracht (45 minuten), Numo (45 minuten) =>  dat is huiswerk geworden voor 1 december  

Donderdag: bedenken argumenten, opzet rechtszaak bepalen 

Vrijdag 28 oktober: de rechtszaak

Slide 44 - Tekstslide