haben/sein + pers.vnw

Wat is "ES" in het Nederlands?
A
HEM
B
ZIJ
C
HET
D
HUN
1 / 16
volgende
Slide 1: Quizvraag
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Wat is "ES" in het Nederlands?
A
HEM
B
ZIJ
C
HET
D
HUN

Slide 1 - Quizvraag

Wat is "JULLIE" in het Duits?
A
ER
B
DU
C
WIR
D
IHR

Slide 2 - Quizvraag

Wat is "JIJ" in het Duits?
A
DOE
B
DU
C
WIR
D
IHR

Slide 3 - Quizvraag

Welke vertalingen hoorten bij elkaar?
ich
du
hij
wij
jullie
zij (mv)
zij (ev)
het
u
ich
du
er
wir
ihr
sie (mv)
sie (ev)

es
Sie

Slide 4 - Sleepvraag

'haben' en 'sein'
Dat zijn de werkwoorden hebben en zijn. Deze heb je n bijna iedere zin nodig.
Zeker voor zinnen met een voltooid deelwoord.

Slide 5 - Tekstslide

het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 6 - Sleepvraag

Wisst ihr es noch? Das Verb sein.  
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein

Slide 7 - Sleepvraag

Uitleg
Voordat je met de oefeningen aan de slag gaat, kun je twee uitleg video's bekijken over de werkwoorden haben en sein.

Slide 8 - Tekstslide

Haben en sein
Vul de juiste vorm in het Duits in.
  1. Wir _______________ eine Katze (= een kat).
  2. ______________ ihr Hunger (= honger)?
  3. ___________ du die Tochter von Herrn Maier?
  4. Ich _________ 14.
  5. Meine Adresse _____________  Hausmannsallee 112.
  6. ____________ Sie die neue Nachbarin (= buurvrouw)?
  7. Die Kinder ___________ nicht gefrühstückt (= ontbeten).
  8. _____________ du meine Handynummer (= telefoonnummer)?

Slide 9 - Tekstslide

Haben en sein
Vul de juiste vorm in het Duits in.
  1. Wir haben eine Katze (= een kat).
  2. Habt ihr Hunger (= honger)?
  3. Bist du die Tochter von Herrn Maier?
  4. Ich bin 14.
  5. Meine Adresse ist Hausmannsallee 112.
  6. Sind Sie die neue Nachbarin (= buurvrouw) von Lina?
  7. Die Kinder haben nicht gefrühstückt (= ontbeten).
  8. Hast du meine Handynummer (= telefoonnummer)?

Slide 10 - Tekstslide

Haben: ich
A
habe
B
hast
C
habt
D
hat

Slide 11 - Quizvraag

haben: wir
A
habt
B
habe
C
haben
D
hast

Slide 12 - Quizvraag

haben: ihr
A
haben
B
habt
C
habe
D
hast

Slide 13 - Quizvraag

haben: sie (mv)
A
habt
B
haben
C
hat
D
hast

Slide 14 - Quizvraag

haben: du
A
hat
B
hast
C
habe
D
habst

Slide 15 - Quizvraag

haben: er
A
haben
B
habt
C
hat
D
hast

Slide 16 - Quizvraag