Nederlands periode 3 les 5

Nederlands
periode 3
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Nederlands
periode 3

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
* Je weet wat verwijswoorden zijn en kunt deze toepassen in zinnen.
* Je weet wat voegwoorden zijn en kunt deze toepassen in zinnen.

Slide 2 - Tekstslide

Waarom moet je dit leren?
Zodat je teksten beter kunt begrijpen.
Zodat je samengestelde zinnen kunt schrijven in brieven of emails.

Slide 3 - Tekstslide

verwijswoord?

Slide 4 - Woordweb

Die, deze, dit, dat
Met de aanwijzende voornaamwoorden dit, deze, dat, die wijs je personen of dingen aan.
Met dit en deze verwijs je naar iemand of iets dichtbij.
Met dat en die verwijs je naar iemand of iets veraf.

voorbeeldzinnen:
Deze vraag is lastig.
Die boeken moet je echt opruimen.


Slide 5 - Tekstslide

Met betrekkelijke voornaamwoorden verwijs je naar woorden die eerder in de tekst staan.
 Met dat verwijs je naar het-woorden enkelvoud. Met die verwijs je naar de-woorden enkelvoud of meervoud.

voorbeeldzin:
De jongen die een jong zusje heeft.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

De mensen ............
aanwezig waren op de bruiloft, kregen allemaal een bedankbriefje.
A
dat
B
die
C
deze
D
dit

Slide 8 - Quizvraag

Marijke vond het eten ...........

ik gemaakt had, erg lekker.
A
deze
B
die
C
dat
D
dit

Slide 9 - Quizvraag

voegwoorden

Slide 10 - Woordweb

Met de woorden als, en, hoewel, maar, nadat, of, omdat, sinds, terwijl, toen, want en zodat kun je twee zinnen aan elkaar plakken. Deze woorden noem je voegwoorden : ze voegen twee hoofdzinnen of een hoofdzin en een bijzin aan elkaar.

Voorbeeldzinnen:
Ik doe mijn trui uit. Het is te warm. (2 losse zinnen)
Ik doe mijn trui uit, want het is te warm. (zin met voegwoord)

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Rick was niet op tijd, ..........
zijn fiets stuk was gegaan.
A
doordat
B
tenzij
C
want

Slide 13 - Quizvraag

De honden kunnen niet ontsnappen...... de deur nog op slot zit.
A
nadat
B
want
C
zolang

Slide 14 - Quizvraag

Huiswerk opdracht:
Taalblokken
Spelling 2F
verwijswoorden en voegwoorden

Slide 15 - Tekstslide