2 Leestekens en schrijfopdracht

Leestekens
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Leestekens

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

LEESTEKENS
- aan het eind van een zin
- aan het eind van een vraagzin
- aan het eind van een zin met extra nadruk
- tussen twee persoonsvormen / tussen delen van een opsomming / na een naam of uitroep aan het begin van een zin / vóór verbindingswoorden
PUNT
VRAAGTEKEN
UITROEPTEKEN
KOMMA

Slide 6 - Sleepvraag

uhm dat weet ik niet zeker
A
Uhm, dat weet ik niet zeker.
B
Uhm dat weet ik niet zeker.
C
Uhm, dat weet ik niet zeker?
D
Uhm ... dat weet ik niet zeker.

Slide 7 - Quizvraag

ik wil dat jullie nu een antwoord geven
A
Ik wil dat jullie nu een antwoord geven?
B
Ik wil dat jullie nu een antwoord geven.
C
Ik wil dat jullie nu een antwoord geven!
D
Ik wil dat jullie nu een antwoord geven!.

Slide 8 - Quizvraag

oma kunt u mij de stroop aangeven
A
Oma? Kunt u mij de stroop aangeven?
B
Oma. Kunt u mij de stroop aangeven?
C
Oma, kunt u mij de stroop aangeven.
D
Oma, kunt u mij de stroop aangeven?

Slide 9 - Quizvraag

Puntkomma
Om zinnen te verbinden die bij elkaar horen of die bijna hetzelfde zeggen:

Het is vijf uur; we stop­pen er­mee.

De reis naar Parijs duurde erg lang; we waren bijna de hele dag onderweg.


Slide 10 - Tekstslide

Aanhalingstekens
  • Bij een citaat : Li­anne verzocht: ‘Wil iedereen zijn mo­biel uitz­etten?’
  • Als je een woord iron­isch bedoelt: Echt ‘knap’ dat je een twee hebt.
  • Als het om het woord of de groep woorden zelf gaat: ‘Fa­ci­liter­en’ betek­ent: iets mo­gelijk maken.

Slide 11 - Tekstslide

wat heerlijk zeg het regent pijpenstelen
A
Wat "heerlijk" zeg. Het regent pijpenstelen.
B
Wat "heerlijk" zeg, het regent pijpenstelen.
C
Wat heerlijk zeg; het regent pijpenstelen.
D
Wat heerlijk zeg, het regent pijpenstelen.

Slide 12 - Quizvraag

je kunt twee dingen doen wel of niet leren voor je examen
A
Je kunt twee dingen doen: "Wel of niet leren voor je examen."
B
Je kunt twee dingen doen; wel of niet leren voor je examen.
C
Je kunt twee dingen doen: wel of niet leren voor je examen.
D
Je kunt twee dingen doen. Wel of niet leren voor je examen.

Slide 13 - Quizvraag

Opbouw tekst (en fragment)
  • Inleiding = aanleiding

  • Middenstuk

  • Slot: vaak conclusie of samenvatting,                                                    soms de grap of 'onthulling'

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht
  • Per groepje van 3 personen schrijven jullie een verhaal
  • Iedere groep krijgt dezelfde openingszin
  • Ieder groepslid voegt om de beurt een zin toe
  • Niet met elkaar overleggen of meekijken
  • Goed gebruik van hoofdletters en leestekens
  • Denk aan inleiding, middenstuk en slot
  • 20 minuten - seintje bij laatste 5 minuten
  • Dan met elkaar (hele klas) bespreken / bekijken

Slide 15 - Tekstslide

Feedback

Slide 16 - Tekstslide

Tijdens mijn vakantie ging ik uiteten met
mijn reisgezelschap en wat er toen gebeurde. 
...

Slide 17 - Tekstslide

Tijdens mijn vakantie ging ik uiteten met
mijn reisgezelschap en wat er toen gebeurde. 
...

Slide 18 - Tekstslide

Tijdens mijn vakantie ging ik uiteten met
mijn reisgezelschap en wat er toen gebeurde. 
...
timer
20:00

Slide 19 - Tekstslide

Feedback

Slide 20 - Tekstslide

Iets geleerd vandaag? Schrijf één ding op wat je deze les hebt geleerd en niet meer vergeet. 

Slide 21 - Woordweb

Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 22 - Woordweb