pv en wwg

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Oefenen voor repetitie 2

We gaan vandaag oefenen voor de toets van vrijdag 

Doel van de les

Alle onderdelen van de toets herhalen en ermee oefenen. Wat ken je al en waar moet je nog aandacht aan besteden?

Hoe lees je globaal?

1. eerste alinea lezen en illustraties bekijken
2. eerste en laatste alinea lezen
3. van alle alinea's eerste en laatste zin lezen
4. bekijk de tekst en lees de eerste alinea

Onderwerp (en deelonderwerpen)

Elke tekst gaat ergens over. Het heeft een bepaald onderwerp.

Als er over een onderwerp veel te vertellen is, kan het onderverdeeld zijn in deelonderwerpen.

Alinea

Een tekst is in stukjes verdeeld. Zo'n stukje is een alinea. Een nieuwe alinea begint altijd op een nieuwe regel. 

Alinea 

- begint op een nieuwe regel

- witregel

- inspringen

Een nieuwe alinea begint altijd op een nieuwe regel.

1. waar
2. niet waar

Kernzin

• De belangrijkste zin van een alinea.
• Meestal de eerste of de laatste zin.
• Soms de 2e zin, dan is de 1e zin er om het verband met de voorgaande alinea aan te tonen. 
• Deze kan ook aan het einde van een alinea staan.
  

De belangrijkste zin van een alinea heet:

1. hoofdgedachte
2. alinea
3. kernzin

Wat is een kernzin?

1. De belangrijkste zin van de tekst
2. De belangrijkste zin van een alinea

Een nieuwe alinea herken je door:

1. witregel of inspringen
2. nieuwe bladzijde of witregel

Woordraadstrategieën

synoniem

omschrijving

voorbeeld 

tegenstelling

Wat is een synoniem?

1. Een voorbeeld
2. Een uitleg
3. Hetzelfde woord met een andere betekenis
4. Een ander woord met dezelfde betekenis

Waaraan kun je een voorbeeld herkennen?

1. aan de woorden: maar, daarentegen
2. aan de woorden: bijvoorbeeld, zoals
3. aan de volgorde in de zin

De persoonsvorm vinden

Even herhalen:

Hoe kun je de persoonsvorm vinden?

Persoonsvorm vinden

• Vraagproef
• Tijdproef

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Marianne weet wat de persoonsvorm is.

1. Marianne
2. weet
3. persoonsvorm
4. Is

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Op het festival dansten veel mensen.

1. festival
2. dansten
3. veel mensen
4. mensen

De lidwoorden 'de' en 'het' noem je bepaalde lidwoorden.

1. niet waar
2. waar
3. grapje
4. soms

Welk lidwoord is het onbepaald lidwoord?

1. de
2. het
3. een

Wat is een zelfstandig naamwoord?
Een woord voor:

1. mensen, planten, dieren, dingen en gevoelens
2. mensen, planten, dieren, lidwoorden en dingen
3. mensen, gevoelens, planten, alinea's en dieren
4. mensen, lidwoorden

Wat zijn zelfstandig naamwoorden?

1. de, het, een
2. rood, groen, geel
3. fiets, koe, paard

Wat is een zelfstandig naamwoord?

1. Vertrekken
2. nadenken
3. Geweldig
4. Boekenkast

Wat is een zelfstandig naamwoord?

1. wollen
2. sjaal
3. nemen
4. uit

Wat is de persoonsvorm?

Morgen geeft Elsa een groot feest.

1. Elsa
2. geeft

Hoe vind je het onderwerp?

1. Wie / Wat + hele werkwoord
2. Wie / Wat + pv
3. Verander de pv van enkelvoud <--> meervoud
4. Zowel antwoord B als C zijn goed.

Het onderwerp: Wie of wat + persoonsvorm

Dit is in de grammatica lessen aan de orde geweest. Het maakt dat leerlingen gaan zien of zinnen in het enkelvoud of in het meervoud staan.

Wat is het onderwerp?
Jullie krijgen volgende week een toets over grammatica.

1. krijgen
2. volgende week
3. een toets
4. jullie

Wat is het onderwerp in de zin:

Amina geeft een dansles aan kleuters.

1. een dansles
2. Amina
3. geeft
4. aan kleuters

Wat is het
werkwoordelijk gezegde?

1. De persoonsvorm van een zin.
2. Alle werkwoorden in een zin.
3. De persoonsvorm en onderwerp van een zin.

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

Henry gaat morgen zwemmen met zijn vrienden.

1. Henry zijn vrienden
2. gaat
3. zwemmen
4. gaat zwemmen

Het gebouw wordt afgebroken.

Wat is het wwg?

1. het gebouw
2. afgebroken
3. wordt afgebroken
4. wordt

Hoort de pv bij het wwg?

1. ja
2. nee

Had ik naar de film kunnen gaan?

Wat is het wwg?

1. kunnen
2. kunnen gaan
3. had kunnen gaan
4. had kunnen

-d of -t?

muggenbul..

1. -d
2. -t

kies uit -d of -t

1. bloet
2. bloed

d of t?

digibor_

1. t
2. d

d of t?

standbeel_

1. d
2. t

1. patiënd
2. patiënt

Een -d of -t op het eind??
Je kunt hierachter komen door:

Ben je goed voorbereid voor de toets?