Schrijven 4.6 - 1 kgt
1 / 20
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
In een informatieve tekst geef je je eigen mening.
A
waar
B
niet waar
Slide 3 - Quizvraag
Het tekstdoel van een informatieve tekst is amuseren.
A
waar
B
niet waar
Slide 4 - Quizvraag
In een informatieve tekst staan vooral feiten.
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quizvraag
Een verslag is een voorbeeld van een informatieve tekst.
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Tekstslide
Met de inleiding van een tekst probeer je de aandacht van de lezer te trekken.
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quizvraag
In een inleiding staat altijd een vraag.
A
waar
B
niet waar
Slide 9 - Quizvraag
In een inleiding vertel je al iets over het onderwerp.
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Tekstslide
In het slot geef je nieuwe informatie.
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quizvraag
In het slot herhaal je de belangrijkste informatie uit de tekst.
A
waar
B
niet waar
Slide 13 - Quizvraag
In het slot staan nooit de woorden 'dus' of 'kortom'.
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Slide 15 - Tekstslide
Je mag in een tekst afwisselen met de tegenwoordige tijd en de verleden tijd.
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
Hoe heet stap 3 van het schrijfplan?
Slide 18 - Open vraag
Hoe heet stap 4 van het schrijfplan?
Slide 19 - Open vraag
Hoe heet stap 5 van het schrijfplan?
