Spelling en Formuleren

Algemene spelling 
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Algemene spelling 

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag

A: Hoofdletters herhaling
B: Samenstellingen herhaling
C: Meervoud


Slide 2 - Tekstslide

A. Hoofdletters 

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer gebruiken we hoofdletter?

Slide 4 - Open vraag

A: Hoofdletters 
1. Eerste deel van een zin
2. Namen (personen, bedrijven, merken, etc...
3. Aardrijkskundige namen
4. Namen van feestdagen
5. Historische gebeurtenissen
6. Titels (boeken, films, series, etc...
7. Afkortingen 

Slide 5 - Tekstslide

Welk woord is fout?
A
Nieuwjaarsavond
B
Kerstmis
C
CAO
D
havo

Slide 6 - Quizvraag

Wanneer komt er een -(e)n-?
Als het eerste deel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op -en heeft, schrijf je -en- tussen de woorden.
Boekenbon
Paardenstal
Tomatensoep

Slide 7 - Tekstslide

Wanneer geen extra -n? 1/2
- Als het eerste deel van de samenstelling geen meervoud heeft --> Gerstebier
- Als het eerste deel van de samenstelling ook een meervoud op -s heeft --> Groentewinkel
- Het eerste deel van de samenstelling verwijst naar iets waar er maar één van is --> Maneschijn

Slide 8 - Tekstslide

Wanneer geen extra -n? 2/2
- Als het eerste deel geen zelfstandig naamwoord is --> Armelui
- Het eerste deel een bijvoeglijk naamwoord versterkt -->  Beresterk

Slide 9 - Tekstslide

Welke samenstelling is goed?
A
berensterk
B
vmboschool
C
auto-ongeluk
D
zonnenschijn

Slide 10 - Quizvraag

Want...
beresterk  —> versterkend werkwoord
vmbo-school —> na een afkorting
Koninginnedag —> er is maar een zon 

Slide 11 - Tekstslide

C: Meervoud 

Slide 12 - Tekstslide

Meervoud 

Slide 13 - Tekstslide

Dus...
1. Als het kan s eraan vast!
Als de uitspraak dan veranderd, gebruik je ‘s

2. Achter afkortingen altijd ‘s 

3. Woorden die eindigen op ee altijd extra ën

4. Woorden die eindigen op ie, in meervoud -iën -ieën of gewoon -ien   

Slide 14 - Tekstslide

D. Interpunctie

Slide 15 - Tekstslide

Wat weet je van interpunctie?

Slide 16 - Woordweb

Slide 17 - Tekstslide

Verbeter de interpunctie in de zin:

Jan heeft niet goed geleerd dus haalt hij geen 8 9 of 10

Slide 18 - Open vraag

Opdrachten: 
Maken: Algemene spelling —> oefeningen algemene spelling allemaal —> onderdeel D (interpunctie) 

Slide 19 - Tekstslide

E. Getallen 

Slide 20 - Tekstslide

Dus...

Getallen voluit geschreven:
- tot twintig 
- tientallen/honderdtallen/duizendtallen t/m twaalfduizend 
- miljoen/miljard/biljoen etc. 

Getallen in getallen:
- alle andere getallen boven twintig 
- maten/temperatuur/gewicht/bedragen en percentages
- tijdstippen/data/jaartallen
- hoofdstukken paragrafen/groepen
- leeftijden 

Slide 21 - Tekstslide

Wat is goed en wat is fout? 
Sleep naar de juiste kolom. 
Goed 
Fout
vijf kinderen
twee november
5 kinderen
2 november
4 mavo
Vier mavo

Slide 22 - Sleepvraag

Formuleren 
A: samengestelde zinnen
B: omdat of doordat
C: een aantal bezoekers vindt/vinden
D: die of dat
E: sommige of sommigen
F: u of uw - jou of jouw
G: hun/hen/zij   

Slide 23 - Tekstslide

A: Samengestelde zinnen 

Slide 24 - Tekstslide

Verbeter de zin:
Bij het tv-programma ‘The masked singer’ zingt elke artiest een nummer en wordt gepresenteerd door Ruben Nicolai.

Slide 25 - Open vraag

Opdrachten
Deel 3 formuleren.
Gele boekje: oefening A

Slide 26 - Tekstslide

B. Omdat of doordat 

Slide 27 - Tekstslide

Stellingen:

I. Doordat geeft alleen een reden aan
II. Omdat kan zowel een oorzaak als een reden aangeven
A
Alleen stelling I is goed
B
Alleen stelling II is goed
C
Stelling I en II zijn fout
D
Stelling I en II zijn goed

Slide 28 - Quizvraag

Opdrachten: 
Deel 3 formuleren.
Gele boekje: oefening B

Slide 29 - Tekstslide

C: Een aantal bezoekers vindt/vinden

Slide 30 - Tekstslide

Wat is goed?

Een aantal jongeren ...... dat leuk.
A
vinden
B
vindt

Slide 31 - Quizvraag

Opdrachten 
Deel 3 formuleren.
Gele boekje: oefening C

Dus..... Je hebt aan het einde van de les af: 
- oefening A + nakijken 
- oefening B + nakijken 
- oefening C + nakijken

(Nakijkboekje in studiewijzer) 

Slide 32 - Tekstslide

D. Die of dat 

Slide 33 - Tekstslide

Zet die of dat ervoor:
- de jongen ..... (die/dat)
- het meisje ..... (die/dat)
- de schoolvriendinnen .... (die/dat)
- het grote geheim .... (die/dat)

Slide 34 - Open vraag

E. Sommige of sommigen/ alle of allen / beide of beiden 
Dus...

+n (allen): 
1. verwijzing naar eerder genoemd persoon / iedereen

(alle): 
1. voor het znw / terug naar een eerder genoemd woord maar geen persoon 
2. alle aanvullen met znw 

Slide 35 - Tekstslide

Welk antwoord is goed?
A
De paarden renden weg. Alle gingen ze onderuit.
B
De paarden renden weg. Allen gingen ze onderuit.

Slide 36 - Quizvraag

F. U/uw/ 
jou/jouw
Dus...

Jou en u = niet bezittelijk 
Jouw en uw = bezittelijk 

Slide 37 - Tekstslide

G. Zal/zou 
Dus... verzoek/uitnodiging = zouden

Slide 38 - Tekstslide

H. Hun / hen of zij?
Dus...

Hun: 
- bezittelijk (wanneer iets van iemand is)
- iets voor iemand doet/geeft/stuurt
- nooit naar voorzetsel 

Hen/zij:
- alle andere gevallen 

Slide 39 - Tekstslide

Verbeter de zin:
Hij gaf jou fiets aan hun.

Slide 40 - Open vraag

Opdrachten 
Formuleren gele boekje: A t/m G 

+ Oefening alles door elkaar

+ nakijken (zie studiewijzer) 

Slide 41 - Tekstslide