spelling herhalen alle vormen tot nu toe




K
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les




K

Slide 1 - Tekstslide

Welk accentteken gebruik je in een samenstelling als de klinkers botsen?
A
trema
B
koppelteken

Slide 2 - Quizvraag

Met koppelteken, trema of apostrof?
A
mbo-er
B
mbo'er
C
mboër

Slide 3 - Quizvraag

Trema of koppelteken?
Kies de juiste spelling
kano+en
A
kanoën
B
kanoen
C
kano-en

Slide 4 - Quizvraag

Trema of koppelteken?
Kies de juiste spelling
radio+uitzending
A
radiouitzending
B
radio-uitzending
C
radioüitzending

Slide 5 - Quizvraag

Meervoud:
porie, epidemie, therapie, slee, fobie, trofee

Slide 6 - Open vraag

Twee meervoudsvormen:
minnaar, eigenaar, jubileum, handelaar

Slide 7 - Open vraag

Wat is de meervoudsvorm van 'bacterie'?
A
bacteries
B
bacterieën
C
bacteriën
D
bacteria

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de meervoudsvorm van 'allergie'?
A
allergieën
B
allergiën

Slide 9 - Quizvraag

Wat zijn de meervoudsvormen van 'café - technicus - idee'?
A
cafees - technici - ideeën
B
cafe's - technicussen - ideën
C
cafés - technici - ideeën

Slide 10 - Quizvraag

Wat is goed?
A
De media schrijven het vaak fout.
B
De media schrijft het vaak fout.

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord is fout?
A
Nieuwjaarsavond
B
Kerstmis
C
CAO
D
havo

Slide 12 - Quizvraag

Welke samenstelling is goed?
A
berensterk
B
vmboschool
C
auto-ongeluk
D
zonnenschijn

Slide 13 - Quizvraag

Verbeter de zin:
Hij gaf jou fiets aan hun.

Slide 14 - Open vraag

Dat bord (betekenen) dat je hier niet mag fietsen.
A
betekent
B
betekendt
C
betekend

Slide 15 - Quizvraag

De hete zon (verschroeien) het gras.
A
verschroeit
B
verschroeid
C
verschroeidt

Slide 16 - Quizvraag

In de winter (kleden) jij je warm aan.
A
kleedt
B
kleed

Slide 17 - Quizvraag

De hoofdpersoon heeft spannende avonturen (beleven)
A
beleeft
B
beleefd
C
beleefdt

Slide 18 - Quizvraag

Hij (verhuizen) niet graag.
A
verhuisd
B
verhuist
C
verhuisd

Slide 19 - Quizvraag

Hij is vaak (verhuizen)
A
verhuist
B
verhuisdt
C
verhuisd
D
verhuizd

Slide 20 - Quizvraag

Monica (klagen vt) heel erg over kleine dingen.
A
klaagtte
B
klaagte
C
klaagde
D
klaagdde

Slide 21 - Quizvraag

'Minke (rotzooien) maar wat aan tijdens de training,' mopperde de voetbalcoach
A
rotzooitte
B
rotzooite
C
rotzooidde
D
rotzooide

Slide 22 - Quizvraag

De strandwacht (redden) regelmatig iemand uit een moeilijke situatie.
A
red
B
redt
C
redden
D
retd

Slide 23 - Quizvraag

Ik geloof niet wat er hier (gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurdt
C
gebeurd
D
gebeurtd

Slide 24 - Quizvraag