les 5 Fictie tijd, vertelsperspectief, verhaaleinde

Lekker lezen; Fictie (tijd, vertelperspectief)

blz: 208
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lekker lezen; Fictie (tijd, vertelperspectief)

blz: 208

Slide 1 - Tekstslide

DOEL VAN DE LES
  • Je leert het verschil tussen verteltijd en vertelde tijd.
  • Je weet wat chronologisch betekent.
  • Je weet wat vertelspectief is en kunt ik- en hij/zij perspectief herkennen

Slide 2 - Tekstslide

vertelperspectief
hoofdpersoon
ik-verhaal
hij/zij-verhaal
karakter
uiterlijk
verandering
Droom ik nog steeds? Ik blijf een paar seconden doodstil liggen.
Nadia bleef staan. "Hallo, ik ben Nadia". Bas liet zijn blik over de tengere brunette glijden.

Slide 3 - Sleepvraag

Tijd in verhalen 
  1. De tijd waarin een verhaal zich afspeelt.
  2. De vertelde tijd binnen een verhaal. 


Slide 4 - Tekstslide

In welke tijdsperiode speelt het verhaal zich af?
Er zijn verschillende manieren hoe een schrijver kan laten zien in welke tijd het verhaal speelt
1) Door een jaartal te noemen. 
2) Door bekende personen van vroeger in het verhaal te laten voorkomen. 
3) Door te vertellen over bekende gebeurtenissen uit het verleden. 
4) Door te vertellen over gebruiken, gewoontes, voorwerpen, kleding en eten uit de tijd van het verhaal. 
5) Door te laten zien hoe de omgeving eruit ziet in de tijd van het verhaal. 

Slide 5 - Tekstslide

Virginia schoof haar mobiel over de tafel naar Jill en liet 
het filmpje afspelen. Het gehuil van het jongetje, het 
geschreeuw van de hooligans, het roepen van de angstige 
treinpassagiers, zelfs het geluid van iemand die werd 
geslagen, klonk blikkerig door de keuken. 
Jill staarde naar het schermpje. ‘Heb jij ook gefilmd …’ 
begon ze. 

Ze viel stil, legde haar sigaret weg op de rand van de 
asbak, boog zich dieper over het kleine scherm, en tuurde 
ingespannen. Aan het verstrakken van haar kaken zag Virginia 
dat ze hem herkende. Haar Tonny. Tonny de hooligan, die 
zijn zoon toeknikte, terwijl die een conducteur bijna 
doodtrapte. 

Slide 6 - Tekstslide

In welke tijd speelt dit verhaal zich af? Waaraan zie je dit?


Slide 7 - Open vraag

Eva probeert op de wekker te kijken. Ze schrikt van stemmen op straat.
‘Daar … daar gaan ze. Allemaal Duitse vliegtuigen!’ roept iemand.
‘Het is zover!’ klinkt een vrouwenstem. ‘Mijn God, het is zover. We zijn verloren!’
De slaapkamerdeur gaat open. Daar staan papa en mama, hand in hand.
‘Lieve schatten. Het is oorlog. De Duitsers zijn vannacht Nederland binnengevallen.
Tien mei is het. Bijna Pinksteren.’ Papa heeft tranen in zijn ogen.
‘Hoor, onweer’, zegt Lisa die nu ook wakker is.
‘Oorlog’, fluistert papa. ‘Dit is het grootste onweer dat we ooit zullen meemaken.’


Slide 8 - Tekstslide

In welke tijd speelt dit verhaal zich af? Waaraan zie je dit?

Slide 9 - Open vraag

De tijd die voorbij gaat
De tijd die voorbij gaat kan ook belangrijk zijn. 
Een verhaal kan gaan over 1 dag van 7:00 uur 's morgens tot 23:00 uur 's avonds. De tijd die voorbij gaat is dan 16 uren. 
De schrijver van een verhaal geeft aanwijzingen over de tijd die voorbij gaat. Hij vertelt bijvoorbeeld of het ochtend is, of avond. Of hoe laat het is. Of het een week later is, of hij noemt een maand of een leeftijd van een persoon. 

Slide 10 - Tekstslide

Vertelde Tijd
chronologisch - op volgorde. 

niet chronologisch:
Je springt heen en weer in de tijd.


Bekijk dit filmpje en let op sfeer en tijd.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Hoe was de sfeer? En waardoor kwam dat?

Slide 13 - Open vraag

Dit filmpje duurde 4 minuten en 22 seconden, hoelang zou dit verhaal in werkelijkheid duren ?

Slide 14 - Open vraag

Wat is de vertelde tijd?
A
De tijd die nodig is om een verhaal te lezen.
B
Het aantal pagina's.
C
De tijd die in het verhaal voorbijgaat.
D
Een jaar.

Slide 15 - Quizvraag

Leg uit  aan je buur wat het verschil is tussen verteltijd en vertelde tijd.

Slide 16 - Tekstslide

Verhaaleinde
De meeste verhalen eindigen met een gesloten einde. Je hebt antwoorden gekregen op alle vragen in het verhaal en weet hoe het met de personen afloopt. 

Bij een open einde wordt de afloop niet verteld. Aan het einde van het verhaal weet je dan niet op alle vragen het antwoord. 

Slide 17 - Tekstslide

Vertelperspectief
Als je een verhaal leest, bekijk je alles vanuit een bepaald persoon = vertelperspectief.

- Ik-perspectief = alles door een persoon in de ik-vorm
- Hij/zij-perspectief = alles door een persoon in de hij/zij-vorm

Slide 18 - Tekstslide

Ik-perspectief
Als alles wordt verteld door een persoon in de ik-vorm, is er een ik-perspectief. 
Vooral bij het ik-perspectief kun je zo goed meeleven met de hoofdpersoon, dat het bijna lijkt alsof jij zelf de hoofdpersoon bent. 

Slide 19 - Tekstslide

hij-/zij-perspectief: 
Als de gebeurtenissen heel nadrukkelijk gaan over een bepaalde persoon en worden verteld in de hij- of zij-vorm is er een hij-/zij-perspectief. 

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Welk vertelperspectief?

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Tekstslide

Welk vertelperspectief?
A
Ik- perspectief
B
Hij-/zij- perspectief

Slide 24 - Quizvraag

Alwetende verteller
De alwetende verteller speelt zelf geen rol in het verhaal, maar hij weet alles van alle personen en gebeurtenissen. Hij geeft soms ook commentaar op het verhaal.

Slide 25 - Tekstslide

Wat is een alwetend perspectief?
A
Een verteller die merkbaar in het verhaal aanwezig is
B
Een verteller die boven het verhaal staat en inzicht heeft in alles
C
Een verteller die niet merkbaar aanwezig is en anderen aan het woord laat
D
Een verteller die zelf deelneemt aan het verhaal en dus een personage is

Slide 26 - Quizvraag

Opdracht
Schrijf  een kort verhaal.  
  •  Gebruik ongeveer 100 woorden
  •  Gebruik de verleden tijd. 
  • Kies of je het ik-perspectief of het hij-/zij-perspectief gebruikt. 
  • Maak duidelijk  hoeveel tijd er verstrijkt. 
  • Kies een open of gesloten einde

Slide 27 - Tekstslide

  • Maak je verhaal in Word
  • Let op spelling en leestekens( zet je spellingscontrole aan) 
  • Lever in via Teams 

  • Je kunt zelf iets verzinnen of gebruik maken van de voorbeelden  uit deze Lesson Up 

Slide 28 - Tekstslide

Wat houdt 'vertelde tijd' in?
A
tijd waarin een verhaal zich afspeelt
B
tijd waarin een verhaal verteld wordt
C
of een verhaal chronologisch is verteld
D
vooruitwijzing en terugverwijzing

Slide 29 - Quizvraag

Wat betekent in chronologische volgorde?
A
Met sprongen in tijd
B
Meer vertel tijd dan vertelde tijd
C
Van begin tot eind

Slide 30 - Quizvraag

De vertelde tijd in een verhaal is:
A
de tijd die in een verhaal verstrijkt
B
de tijd die je erover doet om het verhaal te lezen
C
het aantal bladzijdes
D
hetzelfde als de verteltijd

Slide 31 - Quizvraag

Hoe lang duurde het verhaal volgens jou?
Soms duurt een verhaal korter of langer dan de tijd dat je erover doet om het te lezen. Dit noem je het verschil tussen de verteltijd (hoeveel bladzijden lees je?) en de vertelde tijd (hoe lang duurt het verhaal?). Schrijvers spelen hiermee in hun verhaal.
A
korter dan een dag
B
korter dan een week
C
langer dan een jaar
D
langer dan een leven

Slide 32 - Quizvraag

Lesdoelen behaald? 
aan het einde van deze les:
- kun je beredeneren in welke tijd een verhaal zich afspeelt. 
- kun je beredeneren in hoeveel tijd er in een verhaal voorbij gaat. 

Slide 33 - Tekstslide