Les 11 en 12: chronologische volgorde

Chronologische volgorde les 1
Wat betekent dat?
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Chronologische volgorde les 1
Wat betekent dat?

Slide 1 - Tekstslide

DOEL VAN DE LES
  • Je leert het verschil tussen verteltijd en vertelde tijd.
  • Je weet wat chronologisch betekent.

Slide 2 - Tekstslide

Tijd in verhalen 
  1. De tijd waarin een verhaal zich afspeelt.
  2. De vertelde tijd binnen een verhaal (chronologisch of juist niet). 


Slide 3 - Tekstslide

In welke tijdsperiode speelt het verhaal zich af?
Er zijn verschillende manieren hoe een schrijver kan laten zien in welke tijd het verhaal speelt

  • 1) Door een jaartal te noemen. 
  • 2) Door bekende personen van vroeger in het verhaal te laten voorkomen. 
  • 3) Door te vertellen over bekende gebeurtenissen uit het verleden. 
  • 4) Door te vertellen over gebruiken, gewoontes, voorwerpen, kleding en eten uit de tijd van het verhaal. 
 

Slide 4 - Tekstslide

Virginia schoof haar mobiel over de tafel naar Jill en liet 
het filmpje afspelen. Het gehuil van het jongetje, het 
geschreeuw van de hooligans, het roepen van de angstige 
treinpassagiers, zelfs het geluid van iemand die werd 
geslagen, klonk blikkerig door de keuken. 
Jill staarde naar het schermpje. ‘Heb jij ook gefilmd …’ 
begon ze. 

Ze viel stil, legde haar sigaret weg op de rand van de 
asbak, boog zich dieper over het kleine scherm, en tuurde 
ingespannen. Aan het verstrakken van haar kaken zag Virginia 
dat ze hem herkende. Haar Tonny. Tonny de hooligan, die 
zijn zoon toeknikte, terwijl die een conducteur bijna 
doodtrapte. 

Slide 5 - Tekstslide

In welke tijd speelt dit verhaal zich af? Waaraan zie je dit?


Slide 6 - Open vraag

Eva probeert op de wekker te kijken. Ze schrikt van stemmen op straat.
‘Daar … daar gaan ze. Allemaal Duitse vliegtuigen!’ roept iemand.
‘Het is zover!’ klinkt een vrouwenstem. ‘Mijn God, het is zover. We zijn verloren!’
De slaapkamerdeur gaat open. Daar staan papa en mama, hand in hand.
‘Lieve schatten. Het is oorlog. De Duitsers zijn vannacht Nederland binnengevallen.
Tien mei is het. Bijna Pinksteren.’ Papa heeft tranen in zijn ogen.
‘Hoor, onweer’, zegt Lisa die nu ook wakker is.
‘Oorlog’, fluistert papa. ‘Dit is het grootste onweer dat we ooit zullen meemaken.’


Slide 7 - Tekstslide

In welke tijd speelt dit verhaal zich af? Waaraan zie je dit?

Slide 8 - Open vraag

Aan de slag
Zet op het werkblad de zinnen in de juiste volgorde

Maximaal 10 minuten

Slide 9 - Tekstslide

De tijd die voorbij gaat kan ook belangrijk zijn.
Een verhaal kan gaan over 1 dag van 7:00 uur 's morgens tot 23:00 uur 's avonds. De tijd die voorbij gaat is dan 16 uren. 
De schrijver  geeft aanwijzingen over de tijd die voorbij gaat.
 Hij vertelt bijvoorbeeld of het ochtend is, of avond. Of hoe laat het is. Of het een week later is, of hij noemt een maand of een leeftijd van een persoon. 

Slide 10 - Tekstslide

Vertelde Tijd
  • Chronologisch - op volgorde. 
  • Niet chronologisch: Je springt heen en weer in de tijd.


Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Dit filmpje duurde 4 minuten en 22 seconden, hoelang zou dit verhaal in werkelijkheid duren ?

Slide 13 - Open vraag

Wat is de vertelde tijd?
A
De tijd die nodig is om een verhaal te lezen.
B
Het aantal pagina's.
C
De tijd die in het verhaal voorbijgaat.
D
Een jaar.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de vertelde tijd van het verhaal?
A
1940-1945
B
103 blz.

Slide 15 - Quizvraag

Les 2

De vertelde tijd in een verhaal is:
A
de tijd die in een verhaal verstrijkt
B
de tijd die je erover doet om het verhaal te lezen
C
het aantal bladzijdes
D
hetzelfde als de verteltijd

Slide 16 - Quizvraag

De hoofdpersoon maakt een ontwikkeling door. 
Hebben de personages telefoons?
Speelt het verhaal zich af op een school?
Tijd
Ruimte
Personages

Slide 17 - Sleepvraag

welke hoort waar?
Verteltijd
Vertelde tijd
De tijd die het kost om een verhaal te lezen, het aantal blz.
De totale tijd die binnen het verhaal verstrijkt;  bijvoorbeeld 1 jaar of 2 maanden.

Slide 18 - Sleepvraag

Boekje 
Maak opdracht 4 van bladzijde 134. Alleen punt 1 maken van deze opdracht.
Inleveren via Teams of via de mail

Slide 19 - Tekstslide

Welkom
Even terug naar de vorige les;
  • Wat betekent het als een verhaal in chronologische       volgorde staat?
  • Wat is het verschil tussen de verteltijd en de vertelde tijd?

Slide 20 - Tekstslide

                   Vorige les:
Verteltijd
Vertelde tijd
De tijd die het kost om een verhaal (voor) te lezen (aantal blz.)
De totale tijd die binnen het verhaal verstrijkt (1 jaar, 2 maanden enz.)

Slide 21 - Sleepvraag

Herhaling
Er zijn verschillende manieren hoe een schrijver kan laten zien in welke tijd een  verhaal zich afspeelt;

  •  Door een jaartal te noemen. 
  • Door bekende personen van vroeger in het verhaal te laten voorkomen. 
  •  Door te vertellen over bekende gebeurtenissen uit het verleden. 
  •  Door te vertellen over gebruiken, gewoontes, voorwerpen, kleding en eten uit de tijd van het verhaal. 
 

Slide 22 - Tekstslide

Lesdoel van vandaag
Aan het eind van de les kan ik uitleggen welke vertelperspectieven er zijn.

Slide 23 - Tekstslide

Vertelperspectieven
Als je een verhaal leest, bekijk je alles vanuit een bepaald persoon = vertelperspectief.

- Ik-perspectief = alles door een persoon in de ik-vorm
- Hij/zij-perspectief = alles door een persoon in de hij/zij-vorm

Slide 24 - Tekstslide

Ik-perspectief
Als alles wordt verteld door een persoon in de ik-vorm, is er een ik-perspectief. 
Vooral bij het ik-perspectief kun je zo goed meeleven met de hoofdpersoon, dat het bijna lijkt alsof jij zelf de hoofdpersoon bent. 

Slide 25 - Tekstslide

hij-/zij-perspectief: 
Als de gebeurtenissen heel nadrukkelijk gaan over een bepaalde persoon en worden verteld in de hij- of zij-vorm is er een hij-/zij-perspectief. 

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Welk vertelperspectief?

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Tekstslide

Welk vertelperspectief?
A
Ik- perspectief
B
Hij-/zij- perspectief

Slide 30 - Quizvraag

Werkblad
We bespreken de eerste 3 teksten samen.

Slide 31 - Tekstslide

Aan het werk
  • Maak je werkblad over vertelperspectieven.
  • Ga verder met opdracht 4 op blz 134, maak hiervan onderdeel 1 en lever deze opdracht in via Teams of via de mail (i.van.der.kammen@yuverta.nl).

Slide 32 - Tekstslide

Lesdoel behaald? 
"Aan het eind van de les kan ik uitleggen welke vertelperspectieven er zijn".

Vertel!

Slide 33 - Tekstslide