V3 bijles grammatica en spelling Blok 3

Spelling
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordspelling

Slide 2 - Tekstslide

Vervoeg het werkwoord:
Vanmorgen heeft de buurvrouw haar autoruiten ....(krabben)
A
gekrabt
B
gekrabd

Slide 3 - Quizvraag

Vervoeg het werkwoord:
...(Gelden) deze regel voor iedereen?
A
Geld
B
Geldt
C
Gelde
D
Geldde

Slide 4 - Quizvraag

Vervoeg het werkwoord:
...(Snijden) de paprika in reepjes.
A
Snijd
B
Snijdt
C
Sneed
D
Snijdde

Slide 5 - Quizvraag

Vervoeg het werkwoord:
Heb jij ...(checken) of de deur op slot is?
A
Gecheckt
B
Gechecket
C
Gecheckd
D
Gechecked

Slide 6 - Quizvraag

Vervoeg het werkwoord:
Afgelopen nacht ... (sluipen) er een vos door onze tuin.
A
Sluipte
B
Sluipde
C
Sloop

Slide 7 - Quizvraag

Koppelteken

Slide 8 - Tekstslide

De delen van een samenstelling (een woord dat is gemaakt door twee of meer woorden aan elkaar te 'plakken') schrijf je in principe aan elkaar. Dus: warmwaterketel, boekenweekgeschenk, brutominimumloon. 
Maar soms is er klinkerbotsing: dan staan twee klinkers uit verschillende lettergrepen naast elkaar die als één klank kunnen worden uitgesproken. Dan gebruik je een koppelteken. 

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeelden
Lila-achtig -> anders 'aa' 
Etalage-indeling -> anders 'ei'
Stage-uren -> anders 'eu'


Slide 10 - Tekstslide

Regels voor het koppelteken
1. Bij klinkerbotsing
2. Bij de achternaam van getrouwde mensen: 
                                     Caroline Bosboom-de Boer
3. Bij twee gelijkwaardige delen die je kunt omwisselen:
                                     financieel-economisch, hotel-restaurant
4. Bij samenstellingen met cijfers, letters of symbolen:
                                     15-jarige, vwo-diploma, @-teken, X-benen


Slide 11 - Tekstslide

Vervolg regels
5. Bij samenstellingen met Sint of St.: 
           Sint-Oedenrode, St.-Michelsgestel
6. Bij sommige voor- of achtervoegsels:
           adjunct-directeur, interim-manager, ex-vriend, back-up
7. Bij vaste uitdrukkingen die één geheel vormen:
           staakt-het-vuren, kant-en-klaar, rood-wit-blauw            
8. Bij samenstellingen met aardrijkskundige namen: Zuid-Afrika
           




Slide 12 - Tekstslide

Koppelteken of niet?
Zee + egel
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quizvraag

Koppelteken of niet?
Rotterdam + West
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quizvraag

Koppelteken of niet?
Suiker + feest
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quizvraag

Koppelteken of niet?
populair + wetenschappelijk
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quizvraag

Koppelteken of niet?
T + shirt
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quizvraag

Grammatica

Slide 18 - Tekstslide

Bijvoeglijke bijzin

Slide 19 - Tekstslide

Als je meer informatie wil geven over een zelfstandig naamwoord in een zin, doe je dat met een bijvoeglijke bepaling:
       De fiets van mijn moeder is gestolen. 

Maar je kunt hier ook een hele zin van maken (dus met onderwerp en persoonsvorm):
       De fiets, die van mijn moeder is, is gestolen.




Slide 20 - Tekstslide

- Je kunt dus bij elk zelfstandig naamwoord in een zin een bijvoeglijke bijzin maken. 
- Je kunt van elke bijvoeglijke bepaling een bijvoegelijke bijzin maken. 
- Je kunt elke bijvoeglijke bijzin weer vervangen door een bijvoeglijke bepaling:  De kater, die weggelopen was, is gevonden. -> De weggelopen kater is gevonden. 

Slide 21 - Tekstslide

- Een bijvoeglijke bijzin begint meestal met een betrekkelijk voornaamwoord (die, dit, dat, deze etc.):
                Het boek dat ik gelezen heb, was mooi.
- Een bijvoeglijke bijzin kan ook met een voorzetsel of bijwoord beginnen:
                De man aan wie ik iets vroeg, gaf geen antwoord. 
                Weet jij een winkel waar ze fietsbanden verkopen? 

Slide 22 - Tekstslide

Maak een bijvoeglijke bijzin:
De officiële opening van de fabriek...

Slide 23 - Open vraag

Maak een bijvoeglijke bijzin:
Het verkochte huis staat leeg.

Slide 24 - Open vraag

Wat is de bijvoeglijke bijzin?
Hij schreef een brief waarin de waarheid stond

Slide 25 - Open vraag

Beperkende bijvoeglijke bijzin
Als de extra informatie bij een zelfstandig naamwoord essentieel is voor het juiste begrip van de zin, dan is er sprake van een beperkende bijvoeglijke bijzin. Er staat één komma aan het eind van deze bijzin:

        Het huis dat verkocht is, staat leeg.  (Er zijn meer huizen)

Slide 26 - Tekstslide

Uitbreidende bijvoeglijke bijzin
Als de extra informatie bij een zelfstandig naamwoord niet essentieel is voor het juiste begrip van de zin en dus ook weggelaten kan worden, dan is er sprake van een uitbreidende bijvoeglijke bijzin. Er staan dan twee komma's, aan het begin én aan het eind van deze bijzin:

        Het huis, dat verkocht is, staat leeg.  (Geen andere huizen)

Slide 27 - Tekstslide

Uitbreidend of beperkend?
Medewerkers die 25 jaar in dienst zijn, krijgen een extra maandloon.
A
Uitbreidend
B
Beperkend

Slide 28 - Quizvraag

Uitbreidend of beperkend?
Op de jongen die daar staat, ben ik al heel lang verliefd.
A
Uitbreidend
B
Beperkend

Slide 29 - Quizvraag

Uitbreidend of beperkend?
De kinderen, die buiten spelen, spelen tikkertje.
A
Uitbreidend
B
Beperkend

Slide 30 - Quizvraag