hoofdstuk 1 verdienen en uitgeven

 5 havo economie 2022-2023
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

 5 havo economie 2022-2023

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

en wat nu?
1. even voorstellen (wie is wie?)
3. wat zijn de regels ook alweer?

Slide 3 - Tekstslide

Regels
  1. Als je iets wilt zeggen, steek je je vinger op
  2. Je komt op tijd
  3. Je hebt je spullen bij je
  4. Je hebt je huiswerk in orde
  5. Wij hebben respect voor elkaar
  1. Als je iets wilt zeggen, steek je je vinger op
  2. Je komt op tijd 
  3. Je hebt je spullen bij je
  4. Je hebt je huiswerk in orde
  5. Wij hebben respect voor elkaar
5

Slide 4 - Tekstslide

Verdienen & Uitgeven
1. Inkomen verdienen
  • toegevoegde waarde
  • productiefactoren: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap
  • bruto binnenlands product (bbp) = bruto binnenlands inkomen
2. De economische kringloop
  • geldstromen tussen gezinnen, bedrijven, overheid, banken en buitenland
3. De structuur
  • groeifactoren en productiefactoren: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap

Slide 5 - Tekstslide

Introductie
We starten met de lesbrief Verdienen en Uitgeven.
de lesbrief zit in een map
altijd een rekenmachine bij je
geodriehoek en potlood
(vergeet je agenda niet)


Slide 6 - Tekstslide

Bedrijfskolom
  • De weg die een product aflegt van grondstof 
tot eindproduct is voor te stellen met de 
bedrijfskolom. -->

  • Tussen de schakels van een bedrijfskolom
bevindt zich een markt

Slide 7 - Tekstslide

Waarde toevoegen
  • De toegevoegde waarde (per product) is de verkooppprijs van het product min de ingekochte goederen en diensten die nodig waren om het product te produceren.

  • De totale toegevoegde waarde van het product is de optelsom van de toegevoegde waardes van de graanboer, meelfabriek, broodfabriek en de supermarkt.

  • De koper van het eindproduct betaalt uiteindelijk de totaal toegevoegde waarde


Slide 8 - Tekstslide

Toegevoegde waarde

Slide 9 - Tekstslide

Bedrijfskolom
Bedrijfskolom
Bedrijfskolom van brood.

Slide 10 - Tekstslide

Wat is een bedrijfskolom?

Slide 11 - Tekstslide

Productiefactoren

Slide 12 - Tekstslide

Productiefactoren & Inkomen

Slide 13 - Tekstslide

Primair inkomen
Primair inkomen (loon, pacht, huur, rente en winst)
+ Sociale uitkeringen en toeslagen (huur, zorg en kinderopvang)
- Belastingen en sociale premies (progressief)
= Secondair inkomen = netto besteedbaar inkomen

Primaire inkomens (loon, pacht, huur, rente en winst) dragen bij aan de productie, overdrachtsinkomens (sociale uitkeringen en toeslagen) niet!

Slide 14 - Tekstslide

=productiewaarde=inkomen

Slide 15 - Tekstslide

aan de slag
Maak opgave 1.1 t/m 1.4

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Een onderneming heeft een toegevoegde waarde van € 3.800.000. De ingekochte goederen en diensten bedragen € 1.100.000. Aan lonen is € 800.000 betaald. De omzet van de onderneming is:
A
€ 4.100.000
B
€ 4.600.000
C
€ 4.900.000
D
€ 5.700.000

Slide 18 - Quizvraag

Welke productiefactoren onderscheiden we?
A
arbeid, ondernemerschap en machines
B
arbeid, machines, ondernemerschap en natuur
C
arbeid, kapitaalgoederen, ondernemerschap en natuur
D
arbeid, kapitaal, natuur en ondernemerschap

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de vergoeding voor de productiefactor natuur?
A
pacht
B
loon
C
rente
D
winst

Slide 20 - Quizvraag

Aan welk inkomen zijn de productiefactoren gelijk?
A
primair inkomen
B
overdrachtsinkomen
C
secondair inkomen
D
besteedbaar inkomen

Slide 21 - Quizvraag

Toegevoegde waarde (bedrijven)

Slide 22 - Tekstslide

Toegevoegde waarde (overheid)

Slide 23 - Tekstslide

Bruto Binnenlands Product (BBP)
BBP is de productie van alle commerciële en
niet-commerciële bedrijven bij
elkaar opgesteld
=
Bruto Binnenlands Inkomen (BBI)



Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

BBP objectief en subjectief
                                via de productie                                                via het inkomen
                           (objectieve methode)                                  (subjectieve methode)

Slide 26 - Tekstslide

BBP berekenen

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

BBP per inwoner (wereld)

Slide 30 - Tekstslide

BBP per inwoner (Europa)

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Reëel inkomen

Slide 33 - Tekstslide

Welvaart (maatstaven)
1. BBP per inwoner, nadelen:
  • zegt niets over verdeling
  • neemt vrijwilligerswerk en huishoudelijk werk niet mee
  • neemt zwart werk niet mee
2. Groene BBP
  • gaat uit van BBP
  • neemt natuur, milieu en duurzaamheid ook mee
3. Human Development Index (HDI)
  • gaat uit van het BBP
  • neemt volksgezondheid (m.n. levensverwachting) en niveau van scholing ook mee

Slide 34 - Tekstslide

Welvaart en welzijn

Slide 35 - Tekstslide

Categoriale inkomensverdeling

  • LoonQuote (LQ) = loon / binnenlands inkomen x 100%
  • ArbeidsInkomensQuote (AIQ) = (loon + toegekend loon zelfstandigen) / binnenlands inkomen x 100%
  • OverigeInkomensQuote (OIQ) = 100% - AIQ

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Hoe definiëren we de toegevoegde waarde van een minister?
A
0
B
zijn/haar uren
C
zijn/haar loon
D
zijn/haar productie

Slide 38 - Quizvraag

Twee uitspraken:
I. Als de misdaad stijgt en er komt meer politie, stijgt het BBP.
II. Als de gezondheid achteruitgaat omdat mensen teveel eten, stijgt de welvaart.
A
uitspraak I is juist, en uitspraak II is onjuist
B
beide uitspraken zijn juist
C
uitspraak I is onjuist, en uitspraak II is juist
D
beide uitspraken zijn onjuist

Slide 39 - Quizvraag

Welke productie tellen we niet tot het BBP?, maar verhoogt wel de welvaart.
A
bejaardenzorg door verplegers
B
productie van varkensvlees
C
bijles geven voor € 30 per uur
D
vrijwilligerswerk in een asielzoekerscentrum

Slide 40 - Quizvraag

Alle bedrijven in een land hebben een omzet van € 200 miljard en een inkoopwaarde van € 110 miljard. Het BBI gaat uitsluitend op aan arbeid en ondernemerschap. De arbeidsinkomensquote is 75%. Wat is de winst van dit land?
A
€ 22,5 miljard
B
€ 30 miljard
C
€ 50 miljard
D
€ 57,5 miljard

Slide 41 - Quizvraag

De toegevoegde waarde van een bedrijf is € 2,5 miljoen waarvan 80% aan loon en de rest winst. Vervolgens stijgen de lonen met 3% terwijl de toegevoegde waarde met 6% toeneemt. De winst als percentage van de productie...
A
stijgt hierdoor naar 34,91%.
B
daalt hierdoor naar 34,91%.
C
stijgt hierdoor naar 22,26%.
D
daalt hierdoor naar 22,26%.

Slide 42 - Quizvraag

Opgave 1.17
a. Bereken de toegevoegde waarde van de meubelzaak.
  • omzet - inkoop = 520.000 - (200.000 + 22.000) = 298.000
  • of loon + pacht + rente + huur + winst = 180.000 + 30.000 + 25.000 + 63.000 = 298.000
b. Bereken hoeveel % van de toegevoegde waarde de productiefactor arbeid is.
  • (180.000 / 298.000) x 100% = 60,4%
c. Bereken hoeveel % van de toegevoegde waarde de overige productiefactoren zijn. 
  • (118.000 / 298.000) x 100% = 39,6%
  • of 100% - arbeid% = 100% - 60,4% = 39,6%
d. Zijn de post op de resultatenrekening stroom of voorraad grootheden?
  • stroomgrootheden, want ze worden geregistreerd over een periode.

Slide 43 - Tekstslide

Actualiteit
De oplossing moet uit Frankfurt komen      6 april 2022
  1. Situatieschets
  2. Feiten (geen fake news!)
  3. Beweringen (vanuit de schrijver)
  4. Wat is het probleem?
  5. Gevolgen (van het probleem)
  6. Oplossing (van het probleem)
  7. Neveneffecten (negatief)


Slide 44 - Tekstslide

Actualiteit

8 april 2022
COLUMN FRANK KALSHOVEN

Hoe de omineuze lading van het inflatiecijfer wat te relativeren
  1. ik koop nooit diepvries
  2. ik heb een vast contract
  3. ik laat de auto staan en pak vaker de fiets
  4. ik kan rekenen

Slide 45 - Tekstslide