Persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord

Persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik
In de vorige les heb je geleerd wat een voorzetsel is.

Slide 2 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 3 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 4 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 5 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord

Slide 6 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeelden
Die appel is van mij.
Die auto is van jou.
Het idee is van hem.
De vakantie is van ons.
Het werkstuk is van hen.
Mijn appel.
Jouw auto.
Zijn idee.
Onze vakantie.
Hun werkstuk.

Slide 8 - Tekstslide

Welk woord is een lidwoord?
A
het
B
fietsventieldopje
C
dunne
D
hij

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord is een zelfstandig naamwoord?
A
de
B
rode
C
Ronnie Flex
D
naast

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Twan
B
een
C
jouw
D
groene

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord is een voorzetsel?
A
lange
B
Piet
C
op
D
jullie

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord is een persoonlijk voornaamwoord?
A
hij
B
schatrijke
C
Renske
D
voor

Slide 13 - Quizvraag

Wat kun je doen?
  1. Extra uitlegfilmpjes bekijken (Link in LessonUp).
  2. Extra uitleg lezen (Link in LessonUp).
  3. Oefeningen maken Junior Einstein (Link in LessonUp).
  4. Oefeningen maken in Numo (persoonlijk voornaamwoord of bezittelijk voornaamwoord)

Slide 14 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 15 - Woordweb