H4

L E Z E N





Boek, schrift en etui op tafel
Jas uit
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 22 min

Onderdelen in deze les

L E Z E N





Boek, schrift en etui op tafel
Jas uit

Slide 1 - Tekstslide

Weekplanning
  • Lezen
  • Deadline fictiedossier 28 februari.
  • 4.5 Woorden: opdr. 3, 4, 5 en 12, blz. 40 t/m 47
  • 4.7 Grammatica: opdr. 1abcde, 3, 4abcde, 5, 6, 7, blz. 54 t/m 59






Slide 2 - Tekstslide

Woorden
§ 4.5 Woorden: nieuwe woorden leren en weten hoe je de betekenis van een onbekend woord kunt achterhalen.

Hoe?
  1.  Is het woord belangrijk?
  2. Staat ervoor of erna een omschrijving of voorbeeld (context)?
  3. Kun je woord raden? Bekend woorddeel? Engelse variant?
  4. Zoek het woord op (in woordenboek: infinitief = hele ww in tt, zelfstandig naamwoord ev)

Slide 3 - Tekstslide

Lesplanning
  • Lezen
  • 4.5 Woorden: opdr. 3, 4, 5 en 12, blz. 40 t/m 47






Slide 4 - Tekstslide

L E Z E N




Boek, schrift en etui op tafel
Jas uit

Slide 5 - Tekstslide

Weekplanning
  • Lezen
  • Deadline fictiedossier 28 februari.
  • 4.5 Woorden: opdr. 3, 4, 5 en 12, blz. 40 t/m 47
  • 4.7 Grammatica: opdr. 1abcde, 3, 4abcde, 5, 6, 7, blz. 54 t/m 59






Slide 6 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen
  1. Maak een lijstje van de zinsdelen die je nu al kent.
  2. Noteer hoe je deze zinsdelen kunt benoemen. 

Slide 7 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen
  1. persoonsvorm (pv): zet de zin in een andere tijd
  2. werkwoordelijke gezegde (wg): alle werkwoorden (+pv!)
  3. onderwerp (ow): wie/ wat + gezegde?
  4. lijdend voorwerp: wat/ wie + gezegde + onderwerp?
  5. meewerkend voorwerp: aan/ voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Aan mijn moeder geef ik op Moederdag een bosje bloemen.
Zij geeft mij dan een dikke kus.
Aan de kapstok hangt mijn jas.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

L E Z E N!




Boek, schrift en etui op tafel?
Jas uit?

Slide 10 - Tekstslide

Weekplanning
  • Lezen (nieuw boek)
  • Af? 4.7 Grammatica: opdr. 1abcde, 3, 4abcde, 5, 6, 7, blz. 54 t/m 59
  • 4.8 Grammatica woordsoorten: opdr. 1, 4, 7, 9, 10, blz. 60 t/m 65
  • Huiswerk: Test jezelf 4.8





Doel: Ik kan voegwoorden, persoonlijke- en bezittelijke voornaamwoorden uit een zin halen.

Slide 11 - Tekstslide

Woordsoorten
Voor wiskunde heb ik veel huiswerk. Voor Engels heb ik niets.

Ik ga meteen beginnen. Ik heb veel huiswerk.






Slide 12 - Tekstslide

Voegwoord
Voor wiskunde heb ik veel huiswerk. Voor Engels heb ik niets.
Voor wiskunde heb ik veel huiswerk, || maar | voor Engels heb ik niets.


Ik ga meteen beginnen. Ik heb veel huiswerk.
Ik ga meteen beginnen,|| omdat ik veel huiswerk heb.


Slide 13 - Tekstslide

Woordsoorten
Donderdag gaan we dansen op ons schoolfeest.


Slide 14 - Tekstslide

Psv en Bzn
Donderdag   gaan   we    dansen   op   ons   schoolfeest.
        ZN            HWW    PSV    ZWW     VZ    BZN         ZN



PSV - persoonlijk voornaamwoord: verwijst naar één of meer personen, dingen of begrippen.
BZN - bezittelijk voornaamwoord: geeft aan van wie iets is. Het staat meestal vóór een zelfstandig naamwoord.

Slide 15 - Tekstslide

Lesplanning

  • 4.8 Grammatica woordsoorten: opdr. 1, 4, 7, 9, 10, blz. 60 t/m 65
  • Eventueel afmaken: 3.3, 4.5 en 4.7 (zie takenklapper)
  • Huiswerk: Test jezelf 4.8





Doel: Ik kan voegwoorden, persoonlijke- en bezittelijke voornaamwoorden uit een zin halen.

Slide 16 - Tekstslide

Woordsoorten
Donderdag gaan we dansen op ons schoolfeest.

Ik vind jouw outfit leuker dan de mijne.

Slide 17 - Tekstslide

Psv en Bzn
Donderdag   gaan   we    dansen   op   ons   schoolfeest.
        ZN            HWW    PSV    ZWW     VZ    BZN         ZN

Ik       vind       jouw   outfit    leuker dan  de      mijne.
PSV   ZWW      BZN      ZN         BN       -      LW        BZN

PSV - persoonlijk voornaamwoord: verwijst naar één of meer personen, dingen of begrippen.
BZN - bezittelijk voornaamwoord: geeft aan van wie iets is. Het staat meestal vóór een zelfstandig naamwoord.

Slide 18 - Tekstslide

L E Z E N!




Boek, schrift en etui op tafel?
Jas uit?

Slide 19 - Tekstslide

Weekplanning
  • Lezen (nieuw boek)
  • 4.9 Spelling: opdr. 1, 3, 5, 7, 8, 9 en 11 (blz. 65-70)
  • Aftekenen 3.3 / 4.5 / 4.7 / 4.8 / 4.9

  • Extra oefenen 4.7 > opdracht 10 en 4.8 > opdracht 11
  • Versterk jezelf / Test jezelf / www.cambiumned.nl





Doel: Ik kan het voltooid deelwoord spellen en verkleinwoordjes maken

Slide 20 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
  • VD is nooit het enige werkwoord in een zin
  • Vaak een vorm van hebben, zijn of worden ervoor
We hebben hiervoor het vak wiskunde gevolgd. 

Hoe spel ik een voltooid deelwoord?
  • Maak het woord langer
  • Gebruik 't sexy fokschaap / 't kofschip x

De leerling herinnert zich niets meer. - De leerling heeft zich niets meer herinnerd.
Dat gebeurt heel vaak. - Dat is heel vaak gebeurd.

Slide 21 - Tekstslide

Verkleinwoorden
  • Meeste ZN + -je of - tje  (dansje, vakantietje, bankje)
  • Soms ook + -pje of -kje (filmpje, woninkje - van woning)
  • Bij verkleinwoorden die eindigen op een -a, -é, -o of -u wordt de klinker verdubbeld.
(de auto - het autootje, het café - het cafeetje, de opa - het opaatje, de kano - het kanootje)
  • Verkleinwoorden die eindigen op een -y, schrijf je met een apostrof.
(de baby - het baby’tje, de jury - het jury’tje - MAAR cowboytje!)
  • Verkleinwoorden die eindigen op -i krijgen -ie aan het eind van het woord.
(de taxi - het taxietje)
  • Verkleinwoorden van cijfer- of letterwoorden krijgen een apostrof (tv - tv'tje, A4 - het A4'tje)

Slide 22 - Tekstslide