I grammar

Hello!
Take page 66 of your book in front of you, please!
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hello!
Take page 66 of your book in front of you, please!

Slide 1 - Tekstslide

Program
Check F + H
I grammar
Time to work

Slide 2 - Tekstslide

Check F + H

Slide 3 - Tekstslide

I writing & grammar
  1. Object pronouns: lijdend voorwerp 
  2. Interrogative words : vraagwoorden 

Slide 4 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden
Object pronouns vind je vaak achter het werkwoord in de zin.
Als je jezelf afvraagt: wie doet wat?, is het antwoord op wat het object pronoun. 

Maar let op! Als er een woord zoals with, to, of on in de zin staat, staat het object pronoun daar weer achter. 

Slide 5 - Tekstslide

Personal pronouns
Voorbeelden:
He gives me the book.
He gives the ball to  her.
The dog bit you
People like him.
You should see them.
He shares his pencils with us.

Slide 6 - Tekstslide

Let's practice!
Do exercise 60a & b.
You have ± 5 minutes: I'll put up a timer. We'll check after that. 
Done before it's time? Check out exercise 59!
timer
1:00

Slide 7 - Tekstslide

Interrogative words (vraagwoorden)

Vraagwoorden gebruik je als je een vraag stelt: je zet deze woorden dan ook vaak aan het begin van de zin. 

Ze heten ook wel WH-woorden.
Wie: Who do you like?
Wat: What are your hobbies?
Waar: Where do you live?
Wanneer: When is he coming?
Waarom: Why do you do that?
Hoe: How do you do that?

Welke: Which shirt do you like best, this or that one?
!
Let op! Het woord which gebruik je alleen als er keuzes zijn (deze of deze).

Slide 8 - Tekstslide

Let's practice again!
Do exercise 62.
You'll get ± 5 minutes for this and we'll check again afterwards.
Done? Do exercise 61!
timer
1:00

Slide 9 - Tekstslide

De present simple is...
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 10 - Quizvraag

De present simple maak je met... (Kies het zo volledige mogelijke antwoord)
A
werkwoord
B
Werkwoord + s
C
Werkwoord + (e)s

Slide 11 - Quizvraag

Choose the correct form:
She ... her grandma often.
A
visit
B
visits

Slide 12 - Quizvraag

Choose the correct form:
I ... for a walk every day.
A
go
B
goes

Slide 13 - Quizvraag

Choose the correct form:
They ... a beautiful dog!
A
have
B
has

Slide 14 - Quizvraag

Choose the correct form:
The cat ... the bird closely.
A
watch
B
watches

Slide 15 - Quizvraag

Choose the correct form:
We always ... to play outside.
A
like
B
likes

Slide 16 - Quizvraag

Choose the correct form:
He never ... a book.
A
read
B
reads

Slide 17 - Quizvraag

Choose the correct form:
My mother ... a lot of emails.
A
write
B
writes

Slide 18 - Quizvraag

Choose the correct form:
John and Max always ...!
A
fight
B
fights

Slide 19 - Quizvraag

To do
Chapter 1:
I Grammar: 59, 60, 61 & 62

Done?
  • G Reading: 47c, d & e
  • Slim stampen ( CH1, This is me, vanaf A)

Slide 20 - Tekstslide