Grammar Prefixes - Suffixes

Prefixes and Suffixes
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 3,4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Prefixes and Suffixes

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Prefixes + Suffixes
They both change the meaning of the word.
Zij veranderen de betekenis van het woord. 

Prefixes are letters you can place before a word. 
Voorvoegsels zijn letters die je voor het woord plaatst. 

Suffixes are letters that go at the end of a word.
Achtervoegsels zijn letters die je achter het woord plaatst.  

Slide 3 - Tekstslide

Prefixes / Voorvoegsels
Komen voor het woord

Veranderen de betekenis van het woord

Slide 4 - Tekstslide

Prefixes / Voorvoegsels
Gebruik je om een tegenovergestelde betekenis te geven. 



 (Non)sense                 (Im)possible              (Un)used              
  (Il)legal                         (In)compatible         (Ir)responsible
 (Dis)appear                 (Re)play                       (Mis)behave

Slide 5 - Tekstslide

Mis- means 'wrong' (verkeerd) or 'not' (niet)
  1. place -> misplace
  2. understand -> misunderstand
  3. use -> misuse
  4. behave -> misbehave

Slide 6 - Tekstslide

These prefixes all mean 'not' (niet) or
 'the opposite' (tegenovergestelde)
  1. non-             sense -> nonsense
  2. un-               used -> unused
  3. im-               possible -> impossible
  4. il-                  legal -> illegal
  5. in-                compatible -> incompatible
  6. ir-                 responsible -> irresponsible
  7. dis-             appear -> disappear

Slide 7 - Tekstslide

Re- means 'again' (opnieuw) or 'back' (terug)
  1. act -> react
  2. play -> replay
  3. turn -> return
  4. visit -> revisit

Slide 8 - Tekstslide

Suffixes / Achtervoegsels
Komen achter het woord

Veranderen de betekenis van het woord

Slide 9 - Tekstslide

-ful means 'something or someone has a certain characteristic'
  1. He likes to play -> He is playful
  2. The painting has lots of colours -> The painting is colourful
  3. They are full of joy -> They are joyful

Slide 10 - Tekstslide

-less means 'without'
  1. He has no fear -> He is fearless
  2. The operation gave him no pain  -> It was painless

Slide 11 - Tekstslide

-able is used to say 'something can be done'
  1. to drink -> drinkable
  2. to understand  -> understandable
  3. to rely -> reliable
  4. to enjoy -> enjoyable

Slide 12 - Tekstslide

Suffixes
-er
-ing
-full
-able
love (not a person)
dance (person)
pain
skill
drive (person)
wear
sing (action)
buzz (sound)

Slide 13 - Sleepvraag

Prefixes
ir-
re-
un-
friendly
create
regular
related
responsible
rational
turn
sure

Slide 14 - Sleepvraag

(prefix)Maak het volgende woord negatief: legal

Slide 15 - Open vraag

(prefix)Maak het volgende woord negatief: pronounce

Slide 16 - Open vraag

(prefix)Maak het volgende woord negatief: judge

Slide 17 - Open vraag

(prefix)Maak het volgende woord negatief: compatible

Slide 18 - Open vraag

(prefix)Maak het volgende woord negatief: responsible

Slide 19 - Open vraag

(prefix)Voeg 'opnieuw' toe aan het woord: live

Slide 20 - Open vraag

(prefix)Verander het volgende woord naar 'terug': act

Slide 21 - Open vraag

(suffix)Maak het volgende woord negatief: fear

Slide 22 - Open vraag

(suffix)Maak het volgende woord negatief: use

Slide 23 - Open vraag

(suffix)Maak het volgende woord positief: thought

Slide 24 - Open vraag