Extra instructie: Verwijswoorden (opdr 9)
Verwijswoorden verwijzen naar een woord of deel van een zin.
Denk aan: Die, daar, dat, hij
Zet op de plek van het verwijswoord: Wie/Wat/Waar
De antwoord op die vraag is waar je verwijswoord naar toe verwijst.
De koning en de koningin gaven een feest. Zij kregen hier veel kritiek op.
Zij = verwijswoord
Vraag = Wie kregen hier veel kritiek op? --> De koning en de koningin
Zij verwijst naar de koning en de koningin