Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Thema 1, week 3 Toets
TAALTOETS
1 / 34
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Taal
Basisschool
Groep 6
In deze les zitten
34 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
20 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
TAALTOETS
Slide 1 - Tekstslide
Wat past er op de puntjes?
Het is ......... om niet zo lang onder de douche te staan.
A
milieuvriendelijk
B
luchtvervuiling
C
opwarming van de aarde
Slide 2 - Quizvraag
Wat past er op de puntjes?
Door de auto's met hun uitlaatgassen is er veel .........
A
milieuvriendelijk
B
luchtvervuiling
C
opwarming van de aarde
Slide 3 - Quizvraag
Wat past er op de puntjes?
Het ijs op de Noordpool smelt. Dat komt door .
de ................
A
milieuvriendelijk
B
luchtvervuiling
C
opwarming van de aarde
Slide 4 - Quizvraag
lesdoel
Ik kan lidwoorden, zelfstandige - en bijvoeglijke naamwoorden, voorzetsels en werkwoorden benoemen in een zin.
Slide 5 - Tekstslide
Het lidwoord
Het lidwoord hoort bij een zelfstandig naamwoord. Het staat voor een zelfstandig naamwoord.
Er zijn 3 lidwoorden:
de
het
een
Slide 6 - Tekstslide
Wat is het lidwoord?
Een man loopt op straat.
A
Een
B
man
C
loopt
D
straat
Slide 7 - Quizvraag
Zelfstandig naamwoord
Er zijn 5 soorten zelfstandige naamwoorden:
- mensen
- dieren
- dingen
- planten
- namen van iets
Voor het zelfstandig naamwoord kan een lidwoord: de - het - een
Slide 8 - Tekstslide
Wat is het zelfstandig naamwoord?
Daar is het meisje.
A
Daar
B
is
C
het
D
meisje
Slide 9 - Quizvraag
Het
bijvoeglijk
naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord.
Welke bijvoeglijke naamwoorden kun jij bedenken? Bedenk er zoveel mogelijk voor het woordweb.
Slide 10 - Tekstslide
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Daar is het leuke meisje.
A
Daar
B
het
C
leuke
D
meisje
Slide 11 - Quizvraag
VOORZETSEL
Met een voorzetsel kun je een
waar
en
wanneer
aangeven.
voor, achter, naast, in, op, door, uit, boven, onder, na, bij, om, tegen, aan, binnen, buiten, per, tot ...
Slide 12 - Tekstslide
Wat is het voorzetsel?
Ik zit onder de tafel?
A
zit
B
onder
C
de
D
tafel
Slide 13 - Quizvraag
Eventjes opfrissen:
Wat is een werkwoord?
Luister naar de uitleg
Slide 14 - Tekstslide
Wat is het werkwoord?
Schil jij vandaag de aardappels?
A
schil
B
jij
C
vandaag
D
de aardappels
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het werkwoord?
Ik loop snel naar school.
A
loop
B
snel
C
naar
D
school
Slide 16 - Quizvraag
lesdoel
Ik kan de persoonsvorm in een zin herkennen en benoemen.
Slide 17 - Tekstslide
De persoonsvorm (pv) is altijd een vorm van werkwoord.
Cato bakt een brood.
De persoonsvorm (pv) zegt wat er wordt gedaan.
Slide 18 - Tekstslide
Hoe vind ik de persoonsvorm?
DE VRAAGPROEF!!!!
Cato bakt een brood.
Maak een vraag van de zin.
Bakt
Cato een brood?
Het woord dat vooraan staat is de persoonsvorm (pv)
Slide 19 - Tekstslide
DE PERSOONSVORM (PV)
Slide 20 - Tekstslide
Een persoonsvorm is ALTIJD een werkwoord
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm?
'De jongen loopt naar de bus.'
A
De jongen
B
naar
C
loopt
D
de bus
Slide 22 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm?
Nicole kamt zijn haren.
A
Nicole
B
kamt
C
zijn
D
haren
Slide 23 - Quizvraag
Slide 24 - Tekstslide
Wat is de stam (de ik-vorm) ?
Zij lopen op straat.
A
loop
B
loopt
C
lopen
Slide 25 - Quizvraag
Wat is de stam (ik-vorm) van het werkwoord?
rijgen
Slide 26 - Open vraag
Slide 27 - Tekstslide
Dubbele punt - opsomming
We kunnen kiezen uit
:
pannenkoeken, frietjes of vissticks.
Waar gaan wij naar toe? Naar
:
de dierentuin, het zwembad of het pretpark.
Ik ben op vakantie geweest naar
:
Frankrijk, Duitsland en Zwitserland.
Slide 28 - Tekstslide
Waar zie je een opsomming?
A
Ik eet graag: patat, sushi of bami.
B
Ik ben verdrietig: mijn fiets is kapot.
C
Tijn zegt: 'Iedereen mag mee'.
Slide 29 - Quizvraag
Wat is een citaat?
A
Iets wat iemand zegt
B
Een opsomming
C
Een verklaring
Slide 30 - Quizvraag
Waar zie je een citaat
A
Papa zegt: 'Kom we gaan'.
B
Papa zegt dat we gaan
C
Papa zegt dat we moeten komen
Slide 31 - Quizvraag
Dubbele punt - verklaring
Een verklaring is eigenlijk dat je iets uitlegt.
Voorbeeld:
Jan heeft de toets goed gemaakt
:
hij heeft een 10.
In het Frans heette de blauwe verf
:
bleu de Gênes
Slide 32 - Tekstslide
In welke zin staat de dubbel punt goed? Het is een verklaring (of uitleg).
A
Ik ga vroeg slapen ik ben moe.
B
Ik ga vroeg slapen: ik ben moe.
C
Ik ga vroeg slapen ik ben: moe
Slide 33 - Quizvraag
aan het werk
Ga in de toetsopstellng zitten.
Gebruik je kladblok.
Thema 1, week 3
Toets
Slide 34 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Oefentoets taalverzorging mh1
Februari 2023
- Les met
35 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
Grammatica taalkundig ontleden
Maart 2023
- Les met
41 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 1-3
23/5 grammatica 1mh
Februari 2023
- Les met
29 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
week 22
Mei 2022
- Les met
29 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
grammatica 1hv
Maart 2024
- Les met
14 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
1KM Woordsoorten (lw, zn, bn, ww) L1
September 2023
- Les met
27 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 6
Oefenen toets H2, les 1
Januari 2021
- Les met
39 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo, havo
Leerjaar 1
Grammatica Blok 3 klas 1 TH
Februari 2022
- Les met
17 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1