Je kunt het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst benoemen.
Je kunt het doel en de soort van een tekst benoemen.
Slide 2 - Tekstslide
Test jezelf. Beantwoord in stilte de volgende vragen.
1. Welke tekstdoelen zijn er?
2. Wat is het verschil tussen onderwerp en hoofdgedachte?
3. Wat zijn kernzinnen?
4. Wat is een betoog, beschouwing en uiteenzetting?
timer
2:30
Slide 3 - Tekstslide
Tekstdoelen:
- informeren
- beschouwen
- overtuigen
- activeren
- amuseren
Slide 4 - Tekstslide
Onderwerp: één woord of een woordgroep
- deelonderwerpen
Hoofdgedachte: één zin, het belangrijkste dat de schrijver over het onderwerp wil zeggen.
Kernzin: belangrijkste zin in de alinea
Slide 5 - Tekstslide
Tekstsoorten:
- betoog: doel is overtuigen
- beschouwing: doel is meerdere kanten onderzoeken, lezer aan het denken zetten.
- uiteenzetting: doel is de lezer informeren.
Slide 6 - Tekstslide
Lees de tekst: Straattaal moet je serieus nemen.
1. Wat is het onderwerp?
2. Wat is de hoofdgedachte?
3. Schrijf de woorden op die je nog niet kent.
timer
5:00
Slide 7 - Tekstslide
Maak opdracht 11 t/m 17
timer
12:00
Slide 8 - Tekstslide
Schrijf betoog van vier alinea's.
Alinea 1: Neem in de inleiding een standpunt in over straattaal. Moeten we straattaal meer waarderen? Of moeten we straattaal juist op meer plekken verbieden?
Alinea 2: Schrijf een argument op bij je mening. Leg je mening uit en geef een voorbeeld..
Alinea 3: Schrijf een tweede argument op bij je mening. Leg je mening uit en geef een voorbeeld.
Alinea 4: Vat je argumenten samen en trek een conclusie.
timer
12:00
Slide 9 - Tekstslide
Lees de tekst van diegene naast je.
1. Is het standpunt duidelijk?
2. Zijn de argumenten relevant voor het standpunt?