25/9 werkwoordstijden

De werkwoordstijden
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

De werkwoordstijden

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Lezen 
  • Wat weet je nog?
  • Instructie- zelfstandig in stilte werken 
  • Verlengde instructie - in stilte werken 
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Tekstslide


  1. Draai je iPad om.
  2. Ga in stilte lezen.
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Schrijf een ding op die de vorige les hebt geleerd.
(lesstof of waar je mee geoefend hebt in de methode)

Slide 5 - Woordweb

Noteer DRIE belangrijke punten waar je aan moet denk bij het schrijven van een weblog.
--> Let op: niet (volledig) de opdracht invullen = theorie overschrijven!

Slide 6 - Open vraag

Weblog 
Een weblog of blog lees je op een andere manier dan een schriftelijk verslag. Zo neem je bijvoorbeeld minder tijd voor het lezen van een blog dan voor een verslag. Bij het schrijven van een weblog of blog moet je daar rekening mee houden.

• Zorg voor een aantrekkelijke titel die nieuwsgierig maakt of die iets zegt over de inhoud.
• Gebruik duidelijke taal en maak je zinnen niet te lang.
• Zorg voor een duidelijke structuur: schrijf een korte inleiding die de inhoud samenvat, een kern en een afsluiting met een korte herhaling en/of conclusie.
• Plaats belangrijke informatie aan het begin van de tekst.
• Geef de informatie in kleine porties, die je aanduidt met tussenkopjes.
• Zet de gebeurtenissen in chronologische volgorde als je een weblog over een reis of een andere gebeurtenis schrijft.
• Gebruik informatieve hyperlinks.

Slide 7 - Tekstslide

Verwijswoorden
Verwijswoorden zijn woorden die verwijzen naar eerder genoemde woorden. Daarmee maak je de tekst afwisselender. Bijvoorbeeld:

Elza gaat naar Ibiza. Zij viert daar vakantie. Ze heeft daarvoor haar nieuwe bikini ingepakt.

Slide 8 - Tekstslide

Signaalwoorden
Dit zijn woorden die de lezer door de tekst leiden.

Signaalwoorden zijn woorden die een 'signaal' (een teken) afgeven dat er iets in een alinea gaat gebeuren. Er komt bijvoorbeeld een tegenstelling aan.

Bijvoorbeeld: (aha, nu volgt er een voorbeeld).
Eerst heb je deze uitleg gelezen, daarna ga je aan de slag. (aha, een volgorde van de tijd).

Slide 9 - Tekstslide

Schrijftips
  •  Bij het schrijven van een weblog let je op:
  1. gevarieerde woorden;
  2. informeel taalgebruik; 
  3. verwijswoorden;
  4. signaalwoorden;
  5. juiste werkwoordtijden.

Slide 10 - Tekstslide

Nieuwe lesstof

Slide 11 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat werkwoordstijden zijn en hoe je ze correct moet gebruiken;
  • kun je werkwoordstijden herkennen en benoemen;




  • heb je geoefend me het veranderen en gebruiken van werkwoordstijden.
    

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 12 - Tekstslide

Waaraan denken jullie bij het woord "tijd"?

Slide 13 - Open vraag

Werkwoordstijd

Werkwoordsvorm die aangeeft in welke tijd een gebeurtenis plaatsvindt.

Slide 14 - Tekstslide

Heden, verleden, toekomst
heden = nu, huidige tijd
verleden= toen, de tijd voor de huidige tijd
toekomst = binnenkort, later, de tijd die na de huidige tijd komt

Slide 15 - Tekstslide

Iedereen heeft zijn gebreken.
A
heden
B
verleden
C
toekomst

Slide 16 - Quizvraag

Toch zal ik voorbereid zijn.
A
heden
B
verleden
C
toekomst

Slide 17 - Quizvraag

De juiste werkwoordstijd
• Heden:  tegenwoordige tijd (voltooit en onvoltooid): je betrekt de lezer meer bij de gebeurtenissen.
• Verleden: verleden tijd (voltooit en onvoltooid): het is voor de lezer duidelijker dat het gaat om gebeurtenissen die voorbij zijn.



Slide 18 - Tekstslide

Voltooid of onvoltooid?

Slide 19 - Tekstslide

Ik zal hard mijn best doen.
A
voltooid
B
onvoltooid

Slide 20 - Quizvraag

Ik heb heel hard mijn best gedaan.
A
voltooid
B
onvoltooid

Slide 21 - Quizvraag

OTT 
OVT 
VTT 
VVT 
ik werk, ik lees 
 ik werkte, ik las 
 ik heb gewerkt, ik heb gelezen
 ik had gewerkt, ik had gelezen 

Slide 22 - Sleepvraag

Werk voor deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen

Pak je VIP en noteer:
Lees de theorie over werkwoordstijden van paragraaf 1.4 in de methode
Maken: opdracht 8 t/m 12
+nakijken en verbeteren met een andere kleur!
verlengde instructie:
Maken: opdracht 10 t/m 12
+nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

Slide 23 - Tekstslide

Werkwoordstijden
  • OTT: onvoltooid tegenwoordige tijd - ik werk, ik lees 
  • OVT: onvoltooid verleden tijd - ik werkte, ik las 
  • VTT:voltooid tegenwoordige tijd - ik heb gewerkt, ik heb gelezen 
  • VVT: voltooid verleden tijd - ik had gewerkt, ik had gelezen (www = vt)
Ook nog:
  • OTTT: onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd - ik zal werken, ik zal lezen
  • VTTT: voltooid tegenwoordige toekomende tijd - ik zal gewerkt hebben, ik zal gelezen hebben
  • OVTT: onvoltooid verleden toekomende tijd - ik zou werken, ik zou lezen
  • VVTT: voltooid verleden toekomende tijd - ik zou gewerkt hebben, ik zou gelezen hebben

Slide 24 - Tekstslide

Voltooid of onvoltooid?
o.t.t.: onvoltooid tegenwoordige tijd
Ik eet een appel.
Ik ga naar de stad.

o.v.t.: onvoltooid verleden tijd
Ik at een appel.
Ik ging naar de stad.

v.t.t.: voltooid tegenwoordige tijd
Ik heb een appel gegeten.
Ik ben naar de stad gegaan.

v.v.t.: voltooid verleden tijd
Ik had een appel gegeten.
Ik was naar de stad gegaan.

Slide 25 - Tekstslide

Ik zal gewerkt hebben.
A
voltooid
B
onvoltooid

Slide 26 - Quizvraag

Ik zou voor school willen werken.
A
voltooid
B
onvoltooid

Slide 27 - Quizvraag

Voltooid of onvoltooid?


v.t.t.: voltooid tegenwoordige tijd
Ik heb een appel gegeten.
Ik ben naar de stad gegaan.
Voltooid verleden tijd

v.v.t.: voltooid verleden tijd
Ik had een appel gegeten.
Ik was naar de stad gegaan.

Slide 28 - Tekstslide

De juiste werkwoordstijd
Voordat je een verslag gaat schrijven, moet je bedenken of je vanuit de tegenwoordige of verleden tijd wilt schrijven.
• Voordeel tegenwoordige tijd: je betrekt de lezer meer bij de gebeurtenissen.
• Voordeel verleden tijd: het is voor de lezer duidelijker dat het gaat om gebeurtenissen die voorbij zijn.

Let op.
• Wissel niet van werkwoordstijd in een chronologisch verslag. Dat maakt een verslag onduidelijk en minder prettig om te lezen.


Slide 29 - Tekstslide

Waarom moet je de tegenwoordige tijd en de verleden tijd niet zomaar door elkaar gebruiken?

Slide 30 - Open vraag

De juiste werkwoordstijd
Voordat je een verslag gaat schrijven, moet je bedenken of je vanuit de tegenwoordige of verleden tijd wilt schrijven.
• Voordeel tegenwoordige tijd: je betrekt de lezer meer bij de gebeurtenissen.
• Voordeel verleden tijd: het is voor de lezer duidelijker dat het gaat om gebeurtenissen die voorbij zijn.

Let op.
• Wissel niet van werkwoordstijd in een chronologisch verslag. Dat maakt een verslag onduidelijk en minder prettig om te lezen.
• Je kunt wel van tijd wisselen als de gebeurtenissen niet vlak na elkaar gebeurd zijn.

Goed: Ik vond dat ik kon stoppen met voetballen zonder dat ik daarover uitleg gaf.
Niet goed: Ik vind dat ik kon stoppen met voetballen zonder dat ik daarover uitleg geef.
Goed: Ik vond dat ik kon stoppen met voetballen zonder dat ik daarover uitleg gaf. Nu zie ik in dat die keuze voor sommigen nog altijd onbegrijpelijk is.

Slide 31 - Tekstslide

Als een tekst helemaal in de tegenwoordige tijd staat, is het actiever en ben je er als lezer helemaal bij.
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quizvraag

Als een tekst helemaal in de verleden tijd staat, lees je het meer als een verhaal en heb je als lezer meer afstand.
A
waar
B
niet waar

Slide 33 - Quizvraag

Zuid-Soedan

Ik zit op een middelbare school in Italië met mensen uit 90 verschillende landen. Het gebeurt weleens dat we tijdens de lessen in gesprek raken over zaken van over de hele wereld. Zo vroeg mijn scheikundelerares vorige week of er iets was gebeurd in deze vakantie wat we nooit zouden vergeten. Ismail uit Zuid-Soedan vroeg: “Iets positiefs of negatiefs?” Zij: “Allebei.” Ismail begon over de oorlog die in zijn land was uitgebroken en zijn familie daar. De klas viel stil. “Wat erg,” zei de lerares. “Wacht,” vervolgde Ismail, “er is ook goed nieuws! Mijn snor is eindelijk aan het groeien!”

Bron: naar Ik@nrc.nl

Slide 34 - Tekstslide

Schrijf de eerste twee zinnen over en verander ze van tijd.

Ik zit op een middelbare school in Italië met mensen uit 90 verschillende landen. Het gebeurt weleens dat we tijdens de lessen in gesprek raken over zaken van over de hele wereld.

Slide 35 - Open vraag

Wat is het effect van de veranderingen in opdracht 9a?

Slide 36 - Open vraag

Wat moet je in de rest van de tekst nog
meer veranderen om het verhaal te laten
kloppen?

Slide 37 - Open vraag

Werk voor deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen

Pak je VIP en noteer:
Lees de theorie over werkwoordstijden van paragraaf 1.4 in de methode
Maken: opdracht 8 t/m 12
+nakijken en verbeteren met een andere kleur!
verlengde instructie:
Maken: opdracht 10 t/m 12
+nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

Slide 38 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat werkwoordstijden zijn en hoe je ze correct moet gebruiken;
  • kun je werkwoordstijden herkennen en benoemen;




  • heb je geoefend me het veranderen en gebruiken van werkwoordstijden.
    

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 39 - Tekstslide

Werkwoordstijden

Ik heb voor geschiedenisles gekozen.
A
ott = onvoltooid tegenwoordige tijd
B
vtt = voltooid tegenwoordige tijd
C
ovt = onvoltooid verleden tijd
D
vvt = voltooid verleden tijd

Slide 40 - Quizvraag

Werkwoordstijden

Ik koos voor een date met Piet.
A
ott = onvoltooid tegenwoordige tijd
B
vtt = voltooid tegenwoordige tijd
C
ovt = onvoltooid verleden tijd
D
vvt = voltooid verleden tijd

Slide 41 - Quizvraag

werkwoordstijden
Wat is de werkwoordstijd van de onderstaande zin?
We gingen even een lekker ijsje eten in de binnenstad.

A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 42 - Quizvraag

Benoem de werkwoordstijd.

Ik had spinazie gegeten.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 43 - Quizvraag

Ik weet wat werkwoordstijd zijn,hoe ik ze correct moet gebruiken en
kan ze herkennen en benoemen.

😒🙁😐🙂😃

Slide 44 - Poll