25 november 2E wwg nwg koppeww grammatica 3.4 talent

Welkom
  • Zit je telefoon in de tas?
  • Zit je jas in je kluisje?
  • Zijn je oortjes uit?
  • Pak dan je boek,
  • zet je tas op de grond en
  • wees stil als ik mijn hand opsteek.

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom
  • Zit je telefoon in de tas?
  • Zit je jas in je kluisje?
  • Zijn je oortjes uit?
  • Pak dan je boek,
  • zet je tas op de grond en
  • wees stil als ik mijn hand opsteek.

Slide 1 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Nakijken 3.3 woorden

3.4 grammatica, blz. 117
  • Theorie: zinsdelen: werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
    • Opdrachten maken


Slide 3 - Tekstslide

Woordvorming
Nakijken:
3.3 woorden
Opdr. 6, 7, 13, 14, 15 en 16

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

voorbeelden
    De jongen is koning.

    Het proefwerk is moeilijk.

    Dat meisje wordt later tandarts.

Slide 6 - Tekstslide

voorbeelden
Het onderwerp doet niets, maar het is iets:
De jongen is koning >>> De jongen = koning

Het proefwerk is moeilijk >>> Het moeilijke proefwerk

Dat meisje wordt later tandarts >>> Dat meisje = tandarts

Slide 7 - Tekstslide

voorbeelden
    De jongen is koning.
De jongen slaat de koning

    Het proefwerk is moeilijk.

    Dat meisje wordt later tandarts.
Dat meisje studeert voor tandarts.

Slide 8 - Tekstslide

voorbeelden
        De jongen wil later koning worden.

    Het proefwerk zal moeilijk worden

    Het meisje had tandarts willen worden.

Slide 9 - Tekstslide

voorbeelden
        De jongen wil later koning worden.

    Het proefwerk zal moeilijk worden

    Het meisje had tandarts willen worden.

Slide 10 - Tekstslide

voorbeelden
        De jongen wil later koning worden.
naamwoordelijk gezegde: wil koning worden
    Het proefwerk zal moeilijk worden
naamwoordelijk gezegde: zal moeilijk worden
    Het meisje had tandarts willen worden.
naamwoordelijk gezegde: had tandarts willen worden

Slide 11 - Tekstslide

Koppelwerkwoord (kww)
Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp aan een eigenschap of kenmerk (het naamwoordelijk deel).

zijn
schijnen
worden
dunken
blijken
heten
blijven
voorkomen
lijken
Uit je hoofd leren!
Het koppelwerkwoord komt alleen voor in een zin met het naamwoordelijk gezegde
9

Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk
3.4 grammatica, blz. 117
  • Lezen: theorie blz. 117: werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegd.
  • Maken: opdracht 10 en 11


Slide 13 - Tekstslide

vrijdag
De winkel is vrijdag afgebrand.



De winkel is vrijdag geopend.

Slide 14 - Tekstslide

vrijdag
De winkel is vrijdag afgebrand.
Verleden, de winkel deed iets, namelijk afbranden.
(deed = verleden tijd van doen)

De winkel is vrijdag geopend.
Toekomst?     Verleden?

Slide 15 - Tekstslide

vrijdag
De winkel is vrijdag afgebrand.
Verleden, de winkel deed iets, namelijk afbranden.
(deed = verleden tijd van doen)


De winkel is vrijdag geopend.
doen? wwg? De winkel is afgelopen vrijdag geopend.
is? nwg? De winkel is aanstaande vrijdag geopend

Slide 16 - Tekstslide

vrijdag
De winkel is vrijdag afgebrand.
Verleden, de winkel deed iets, namelijk afbranden.
(deed = verleden tijd van doen)


De winkel is vrijdag geopend.
doet de winkel iets? wwg = is geopend (geopend = ww)
is de winkel iets? nwg? is geopend (geopend =bn)

Slide 17 - Tekstslide

Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?
  •     Eén van de werkwoorden is een koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.
  •     In de zin staat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat iets zegt over (het uiterlijk of gedrag) van het onderwerp.

Stap 1: Zoek de persoonsvorm
Stap 2: Zoek het onderwerp
Stap 3: Kijk of er meer werkwoorden in de zin staan
Stap 4: Kijk of één van de werkwoorden een koppelwerkwoord is.
Stap 5: Kijk of dat werkwoord een naamwoord aan het onderwerp koppelt.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Slide 20 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord (zww)
Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat er wordt gedaan (doe-woorden).

    Ik loop naar de stad.
    Ik ben naar de stad gelopen.
    Wij gaan naar school.
    Ik heb de was opgehangen.

Werkwoordelijk gezegde
Een zelfstandig werkwoord komt 1 keer voor in een zin met een werkwoordelijk gezegde.
Een zelfstandig naamwoord komt NIET voor in een zin met een naamwoordelijk gezegde.

Slide 21 - Tekstslide

Koppelwerkwoord (kww)
Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp aan een eigenschap of kenmerk (het naamwoordelijk deel).

zijn
schijnen
worden
dunken
blijken
heten
blijven
voorkomen
lijken
Uit je hoofd leren!
Het koppelwerkwoord komt alleen voor in een zin met het naamwoordelijk gezegde
9

Slide 22 - Tekstslide

Hoe zat het ook al weer?
nwg
wwg
naamwoordelijk gezegde:
werkwoordelijk gezegde:
koppelwerkwoord +
zelfstandig werkwoord +
(hulpwerkwoorden)+
(hulpwerkwoorden)+
naamwoordelijk deel
(lijdend voorwerp)

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 10
a. Een werkwoord met een duidelijk betekenis is een zelfstandig werkwoord.
b. In een werkwoordelijk gezegde staat een zelfstandig werkwoord.
c. Een naamwoordelijk gezegde bestaat alleen uit werkwoorden.
d. Met naamwoorden worden zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden bedoeld.

Slide 24 - Tekstslide

Opdracht 10
a. Een werkwoord met een duidelijk betekenis is een zelfstandig werkwoord.
b. In een werkwoordelijk gezegde staat een zelfstandig werkwoord.
c. Een naamwoordelijk gezegde bestaat alleen uit werkwoorden.
d. Met naamwoorden worden zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden bedoeld.

Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag!

3.4 grammatica, blz. 117
Maken: opdracht 11

!Over 20 minuten gaan we nakijken!
timer
20:00

Slide 26 - Tekstslide

1-minuutspel
timer
1:00000

Slide 27 - Tekstslide