KERN les 45 en 46

Nederlands
Het persoonlijk en het bezittelijk voornaamwoord
en aanwijzend voornaamwoord
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Het persoonlijk en het bezittelijk voornaamwoord
en aanwijzend voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Doel

Aan het einde van de les ken je de volgende woordsoorten:

- persoonlijk voornaamwoord 

- bezittelijk voornaamwoord

  - aanwijzend voornaamwoord 


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

film van bestaande of gebeurde dingen
ophouden met leven
een lage brede kast
het belangrijkste lid van een drumgroep
land waar een sportwedstrijd of belangrijke bijeenkomst wordt gehouden
iemand die als beroep helpt bij het verkopen van meestal huizen
de documentaire
overlijden
het dressoir
de frontman
het gastland
de makelaar

Slide 4 - Sleepvraag

de frontman is een drummer
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Een dressoir is een kledingkast
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

de makelaar verkoopt huizen
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

een documentaire is leerzaam
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag


Er zijn 3 antwoorden goed

Een synoniem van overlijden is:
A
het loodje leggen
B
sterven
C
heengaan
D
leefstijl

Slide 9 - Quizvraag

Het was vervelend dat ik in mijn vakantie kiespijn kreeg.
Het verwijst naar:
A
dat
B
vakantie
C
vervelend
D
kiespijn

Slide 10 - Quizvraag

Het eerste elftal behaalde gisteren zijn derde overwinning op een rij.
zijn verwijst naar:
A
overwinning
B
elftal
C
derde
D
behaalde

Slide 11 - Quizvraag

Hij heeft een rekenmachine voor mij meegebracht, maar zij werkt niet.
zij verwijst naar:
A
rekenmachine
B
meegebracht
C
hij
D
werkt

Slide 12 - Quizvraag

Deze en dit verwijzen naar iets
A
wat veraf is
B
wat dichtbij is

Slide 13 - Quizvraag

Die en dat verwijzen naar iets wat
A
veraf is
B
dichtbij is

Slide 14 - Quizvraag

dit en dat kunnen alleen verwijzen naar:
A
de-woorden
B
het-woorden

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Video

Slide 17 - Video

Voorbeelden
  • Wie wil vanavond met mij en mijn twee broertjes naar de film?
  • Zij willen jouw sleutels, maar die zijn van jou en niet van hen.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Wie haalt jullie op?

Wat voor soort is het woord JULLIE?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 20 - Quizvraag

Die telefoon van JOU is zo lelijk.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 21 - Quizvraag

MIJN telefoon ligt nog aan de lader.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?
De jongen wees naar haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 23 - Quizvraag

Noem het bezittelijk voornaamwoord.
Wat vond je van mijn doelpunt, Menno?
A
je
B
mijn
C
doelpunt
D
Menno

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Link